Categoriearchief: Opinie

Wat zegt de uitslag van het referendum ons?

Op de site van de Volkskrant lees ik op de avond van 6 april:

Captura de Tela 2016-04-06 às 18.32.31
Het is grappig om te zien dat politici en andere duiders meteen hun reactie klaar hebben en pretenderen precies te weten wat de kiezers met hun stem wilden uitdrukken. Volgens mij ligt het niet zó gemakkelijk.

De mensen die bij het referendum over het associatieverdrag met Oekraïne ‘tegen’ stemden kunnen dat om veel verschillende redenen hebben gedaan.

In de eerste plaats kunnen mensen het verdrag zelf hebben gelezen en op grond daarvan tegen het verdrag op zichzelf zijn of tegen bepaalde aspecten van het verdrag.

In de tweede plaats zullen er mensen zijn die het verdrag op dit moment niet opportuun vinden. Dat kunnen mensen zijn die vinden dat de Europese Unie beter eens even pas op de plaats kan maken en met nieuwe associatieverdragen beter kan wachten tot de huidige leden van de EU het wat meer met elkaar eens zijn op belangrijke punten, zoals het vluchtelingenvraagstuk.

Ook kunnen er mensen zijn die het niet het juiste moment vinden om de invloedssfeer van de EU naar het oosten uit te breiden nu de geopolitieke situatie gespannen is en de relatie met met name Rusland onder druk staat.

Dan kunnen er mensen zijn die tegen het verdrag hebben gestemd omdat ze hebben begrepen dat velen in Oekraïne het idee hebben dat hun land binnen afzienbare tijd volwaardig lid van de Europese Unie kan worden, terwijl vooral vanuit Brussel aldoor wordt benadrukt dat het helemaal niet de bedoeling is dat Oekraïne lid wordt van de EU. Die mensen stemden tegen omdat ze geen verkeerde verwachtingen wilden wekken, met mogelijk grote teleurstellingen en gevaarlijke consequenties in Oekraïne.

In de derde plaats kunnen er mensen zijn die tegen hebben gestemd omdat ze moeite hebben met hoe de Europese samenwerking zich vooral de laatste jaren ontwikkelt. Zij kunnen grote voorstanders zijn geweest van meer samenwerking onder de paraplu van de EU, toen het erom leek te gaan dat alle betrokken volken/landen het vooral in sociaal opzicht beter zouden krijgen. Een Europese samenwerking die ervoor zou zorgen dat alle Europeanen zich gelukkiger zouden kunnen gaan voelen.
Voor die mensen telt misschien dat de huidige EU zich weinig sociaal opstelt, vooral aan de belangen van het multinationale bedrijfsleven, de financiële wereld en het voortbestaan van de euro lijkt te denken en zich soms ronduit ondemocratisch gedraagt.
Deze mensen willen dus wel Europese samenwerking, maar op een andere, meer sociale manier, waarbij alle afzonderlijke volken/landen even belangrijk zijn, ongeacht hun oppervlakte of bevolkingsaantallen.

In de vierde plaats zijn er vermoedelijk ook mensen die vroeger overtuigde ‘Europeanen’ waren, maar die zo teleurgesteld zijn in de wijze waarop de Europese Unie zich heeft ontwikkeld dat het hen een beter idee lijkt de Europese Unie maar helemaal op te doeken. Waarbij een onderscheid valt te maken tussen mensen die denken: ‘laten we Europa maar van de grond af opnieuw opbouwen’ en mensen die denken: ‘laten we deze grootschalige samenwerking maar helemaal stopzetten en het in kleinere verbanden opnieuw proberen’.

Dan zullen er mensen tegen hebben gestemd om meer abstracte redenen. Bijvoorbeeld omdat ze de Europese Unie verwijten dat die de Europese burgers eerder uit elkaar heeft gedreven dan bij elkaar heeft gebracht (denk maar aan de Grieken). Of omdat ze zich bedreigd voelen door de vluchtelingenproblematiek en de EU daarvoor verantwoordelijk houden of vinden dat de EU daarop niet het goede antwoord geeft. Of omdat ze het gevoel hebben dat hun ideeën, zorgen en problemen in de politiek, ook in eigen land, geen aandacht meer krijgen van de politici. Of omdat ze vinden dat de democratie niet goed meer functioneert en dat dat komt doordat zoveel beslissingen in Brussel worden genomen. Of omdat ze het gevoel hebben dat  landelijke politici zich aldoor achter ‘Brussel’ verschuilen om impopulaire besluiten niet te hoeven verantwoorden.
Of omdat ze hun vertrouwen in de politiek helemaal zijn kwijtgeraakt doordat ze het gevoel hebben dat politici in de politiek zijn gegaan om er zelf een mooie carrière aan over te houden en niet om op te komen voor de belangen en de overtuigingen van degenen die hen hebben gekozen.

Ook bij degenen die vóór het associatieverdrag hebben gestemd hebben vrijwel zeker veel verschillende argumenten een rol gespeeld. Bijvoorbeeld dat ze het associatieverdrag hebben gelezen en vinden dat het goed is dit verdrag te sluiten. Of dat ze vinden dat de EU door dik en dun gesteund moet worden omdat Europa anders niet meer meetelt in de wereld. Of omdat er een Koude-Oorlogssfeer heerst en we dus aan Poetin moeten laten zien dat met de EU niet valt te sollen. Of omdat ze vinden dat je de democratie beter aan de deskundigen kunt overlaten en dat wat er aan voorstellen uit die deskundigenkoker komt gewoon moet worden geaccepteerd, ook dit associatieverdrag. Of omdat ze een referendum een heel slecht middel vinden en dat op deze manier willen uitdrukken.

En dan ben ik vast nog het een en ander vergeten. Maar wat wel duidelijk wordt, dat is dat het vrijwel onmogelijk zal zijn uit de uitslag van dit referendum te concluderen wat de nee-stemmers met hun stem wilden uitdrukken en hetzelfde geldt voor de voor-stemmers.

Referendum: ja/nee? Vóór of tegen: ja/nee?

Als Nederlander die in het buitenland woont, mag ik soms meedoen aan Nederlandse verkiezingen en stemmingen. Nu is dat het geval met het referendum over het associatieverdrag met Oekraïne. Ik krijg de bescheiden per post toegestuurd en kan ze per post inleveren bij de Nederlandse ambassade in Brasília. Ex-expat Eelco Keij spant zich zeer in om het stemmen vanuit het buitenland onder andere via internet gemakkelijker te maken. Maar zo ver is het nog niet.
Vorige week kreeg ik de stukken en ik maakte ze verzendklaar. Maar het denken gaat door en vandaag besloot ik de envelop met mijn stembiljet toch maar niet in te sturen. Inmiddels liggen de snippers in de prullenbak.

Ik had een stem tegen het associatieverdag van de EU met Oekraïne willen uitbrengen. In de eerste plaats omdat het mij niet opportuun lijkt op dit moment vooruit te lopen op een mogelijke uitbreiding van de Europese Unie en haar invloedssfeer. Er is op dit moment al te veel onrust in het gebied dat geografisch tot Europa behoort (en dat groter is dan de Europese Unie). De vluchtelingencrisis zorgt voor veel onrust en voor ernstige verschillen van mening binnen de Europese Unie zelf. Met name de landen die vroeger tot het Oostblok behoorden hebben het gevoel dat ze worden meegezogen in een richting waar ze zelf niet voor gekozen zouden hebben.
En wat de oorspronkelijke Europese Unie betreft, is nog lang niet iedereen heen over de schrik waarvoor de overval op Griekenland heeft gezorgd. Wie geeft de garantie dat straks niet een andere zwakkere economie wordt opgeofferd?
Over de grenzen van de EU heen kijkend lijkt het mij verstandig als de Europese Unie zich wat terughoudend opstelt en geen stappen zet die de Koude-Oorlogssfeer kunnen aanwakkeren.

Er wordt wel geprobeerd de druk van de ketel te halen door de critici van het verdrag voor te houden dat het ‘alleen maar’ om een handelsverdrag zou gaan. In dat licht is het vreemd dat in de voorgaande jaren vaak over Oekraïne als toekomstig lid van de Europese Unie en van de NAVO is gepraat en geschreven. En waarom zou een puur handelsverdrag ‘associatieverdrag’ worden genoemd?
Waarom zou EU-voorzitter Juncker in het Nederlandse parlement hebben verklaard dat een Nederlands nee tegen het verdrag een bom onder de EU zou kunnen leggen? En dat terwijl de economie van Oekraïne op dit moment een omvang heeft van die van alleen de Nederlandse provincie Noord-Holland. En terwijl ondernemers die al zaken doen met Oekraïne verklaarden dat zij daarvoor geen nieuw verdrag nodig hebben.

Er zijn eigenlijk genoeg redenen om op dit moment tegen het doordrukken van het associatieverdrag te zijn. Zowel de nationale overheid als de Europese Unie zouden eerst eens klip en klaar moeten uitleggen waarom het nu eigenlijk gaat met dit verdrag en wat de maximale reikwijdte kan zijn. Maar dat soort duidelijkheid verschaffen helaas noch nationale overheden noch de Europese Unie. De EU, vaak onzichtbaar gesteund door de nationale overheden, gaat door met beleid te maken waar de Europese burgers niets over te vertellen hebben. De voorstanders zeggen wel dat de nationale overheden die achter de besluiten van de EU staan door de burgers zelf zijn gekozen. Maar ze weten drommels goed dat burgers met hun stem bij verkiezingen zelfs in grote lijnen niet meer kunnen bepalen wat de door hen gekozen parlementariërs en het kabinet namens hun kiezers gaan doen.

Ik ga desalniettemin geen stem uitbrengen bij het komende referendum. Dat heeft ermee te maken dat ik me niet thuis voel bij een deel van de voorstanders. En omdat ik een beetje bang ben dat dit referendum straks zal worden gebruikt om het referendum op zichzelf nutteloos te verklaren. Zie de gretigheid waarmee media zich werpen op het bedrukken van WC-papier waarop de nee-stem wordt aangeprezen, in plaats van consequent en zo helder mogelijk uit te leggen waarom het draait in dit referendum.

Ik vind een referendum soms een goed middel om mensen hun democratische rol te laten spelen. Dat het desalniettemin in Nederland vaak wordt zwartgemaakt heeft, vermoed ik, ermee te maken dat een volksraadpleging het parlement en de regering soms de mogelijkheid zou kunnen ontnemen hun gang te gaan buiten de burgers om. O jee, zie je politici soms denken, stel je voor dat we eens moeten doen wat de kiezers graag willen?!
De gang van zaken met destijds de Europese grondwet heeft duidelijk gemaakt dat vooral op Europees niveau een nationaal referendum hooguit tot cosmetische ingrepen kan leiden, maar dat de politieke lijn die in Brussel en Straatsburg wordt uitgestippeld, met al dan niet uitgesproken steun van de nationale overheden, gewoon wordt gevolgd.
En wat daarbij een belangrijk, zo niet het belangrijkste richtsnoer is voor de Europese (en achter hun rug vermoedelijk ook veel nationale) politici, dat is het belang van het multinationale bedrijfsleven, in plaats van wat goed en gewenst is voor en door de Europese burgers. Zie de onderhandelingen over TTIP en de gesloten sfeer waarin die plaatsvinden.
Vanwege die multinationale belangen en geopolitieke machtsoverwegingen zullen we zien dat het associatieverdrag met Oekraïne gewoon doorgaat. Ook Juncker zal er geen moment bang voor zijn geweest dat een Nederlands referendum dat zou tegenhouden.

Ik vrees dat een gezonde ontwikkeling van de Europese Unie, waar burgers zich in thuis en vertegenwoordigd kunnen voelen, op deze manier alleen maar verder weg raakt.

Sterkte bij uw besluit wel of niet te gaan stemmen en, als u wel gaat, te kiezen tussen vóór en tegen.

Na het lezen van Joris Luyendijks ‘Dit kan niet waar zijn’

Met het lezen van Joris Luyendijks boek ‘Dit kan niet waar zijn’ ben ik al een tijdje geleden begonnen, maar het schoot niet echt op. Doordat het op mijn iPad aan het oog onttrokken was zodra ik het even ‘dichtsloeg’ drong het zich niet aan me op. Wat dat betreft verdient een papieren boek mijn voorkeur.
In dat opzicht kwam het goed uit dat internet bijna een week lang onbereikbaar voor me was. Daardoor heb ik gisteren de laatste virtuele bladzijde van het boek omgeslagen. Aan de ene kant ben ik blij dat ik nu kan zeggen dat ik het heb gelezen, maar aan de andere kant ben ik er in geen enkel opzicht vrolijker van geworden.
Zoals je misschien weet, beschrijft Joris Luyendijk in zijn boek de wereld van de grote banken in de Londense City. Aan de hand van interviews met mensen die daar zelf werken of hebben gewerkt beschrijft hij hoe deze mensen en de directies van de banken tegen hun werk aankijken en welke normen zij daarbij in acht nemen. Als je leest hoe het er daar aan toe gaat, kan gemakkelijk het woord immoreel in je opkomen, maar Luyendijk waarschuwt je daartegen. Van de geïnterviewden heeft hij geleerd dat het functioneren in die financiële wereld niet immoreel is, maar a-moreel. Kort gezegd mag alles zolang het niet bij wet verboden is en zolang je er je eigen collega’s maar niet mee in de wielen rijdt.
Vragen van moraliteit komen vaak pas op als mensen hun baan opzeggen of er uit worden gegooid.
Aan het einde van het boek confronteert Joris de lezer met de wrange werkelijkheid dat de financiële wereld hoognodig binnen de perken moet worden gehouden om te voorkomen dat zich opnieuw een crisis voordoet zoals in 2008. En aan de andere kant confronteert hij ons met het feit dat alleen de politiek daarvoor zou kunnen zorgen, terwijl hij ook duidelijk maakt hoe de politiek en de financiële wereld nauw verweven zijn en dat veel politici in de ban zijn van een glansrijke toekomst in die financiële wereld. Het zal niet verbazen dat ik bijna bij elke bladzijde wel een keer aan Dijsselbloem moest denken, die naar mijn overtuiging sterke banden met de financiële wereld heeft, banden die alleen maar sterker worden. Gisteren of eergisteren las ik in een bericht op de site ‘Verhuis je geld‘ dat Dijsselbloem had opgemerkt dat er met de banken niets mis is. Heeft hij dit boek niet gelezen, heeft hij zijn ogen gesloten of is hij ook al helemaal in de ban van de verleidingen waarvoor onder anderen Blair en Balkenende zijn bezweken (misschien is ‘bezweken’ niet het goede woord, misschien hadden ze er bewust naar toe gewerkt)?
Joris Luyendijk waarschuwt ergens dat we de politiek dus niet links moeten laten liggen, een neiging die ik zelf wel steeds sterker voel. Maar ook hij weet niet duidelijk te maken op welke manier de politiek nog is te beïnvloeden. Zelf heb ik sterk het gevoel dat de politiek er juist voor heeft gezorgd dat ze zich aan democratie niet meer hoeft te storen en samen met de financiële wereld en het grote bedrijfsleven de dienst kan uitmaken, zoals we nu bewezen zagen met wat de Grieken is aangedaan.
De slotsom is dus eigenlijk dat de kans dat ik als bijna tachtigjarige nog kan meemaken dat de financiële wereld binnen de perken wordt teruggejaagd vermoedelijk te verwaarlozen is. En daarmee is de kans levensgroot dat onschuldige burgers straks opnieuw moeten bloeden voor het wangedrag van banken én van politici.

Mijn Europese geschiedenis in een paar stappen

Kort na de Tweede Wereldoorlog, in 1947, ging ik naar het gymnasium. Het was in zekere zin een euforische tijd: we leefden vooruit, de oorlog was voorbij en nu zou alles beter worden. De Verenigde Naties beloofden een toekomst waarin van oorlog geen sprake meer zou zijn. Ik herinner me uit die jaren een foto in de krant van een echtpaar op de trap naar de ingang van de VN in New York. Zij leefden mee in de euforie en probeerden daar uitdrukking aan te geven door hun paspoorten (van welk land, weet ik niet meer) in te leveren en zich aan te melden als wereldburgers. Ik kreeg er een erg goed gevoel van: ja, dat was het, we zouden allemaal burgers van één wereld kunnen worden.
Eén van mijn schoolkameraden (zijn naam wil even niet bij me opkomen) had het idee dat we, misschien bij wijze van eerste stap, naar een verenigd Europa moesten streven. Op papier zette hij zijn ideeën uiteen en hij stelde een stichting voor om de plannen uit te werken. Ik denk dat zijn ideeën het niet verder hebben geschopt dan een bevlogen artikel in onze schoolkrant Phoenix. Maar mij had hij mee. En misschien heeft zijn bevlogen betoog ook op anderen zoveel indruk gemaakt dat ze er ook vandaag nog aan terug moeten denken, zoals ik.

In de praktijk werden er stappen gezet op weg naar Europese samenwerking. Het leken me de goede ontwikkelingen: de Europese Kolen- en Staalgemeenschap en de landbouwpolitiek, geesteskind van onze landgenoot Sicco Mansholt. Hoewel er verzet tegen was, leverden die initiatieven, voor zover ik het kon beoordelen, duidelijke voordelen op. En als mijn geheugen me niet bedriegt waren veel Europese burgers, in ieder geval in Nederland, het er wel mee eens. Misschien waren er ook toen al allerlei politieke bijbedoelingen, maar daar hadden velen geen weet van, denk ik; we zagen vooral de vooruitgang!

Vervolgens gingen allengs meer politici hun eigen gang met het uitbouwen van Europa, zonder dat de veelal vergaande ontwikkelingen op een echt democratische manier aan de Europese volkeren werden voorgelegd. Er werden ergens in Brussel of Straatsburg (en ooit in Maastricht) beslissingen genomen zonder dat parlementen, althans het Nederlandse parlement, zich er nadrukkelijk over uitspraken. Misschien zijn het allemaal wel goede beslissingen, dacht ik, die politici zullen niet gek zijn; maar er begon iets te knagen vanwege de weinig democratische wijze waarop beslissingen werden doorgedrukt, en ik was niet helemaal gerust op de uitkomst. Voor mijn gevoel werd het Europese project doorgedrukt zonder dat moeite werd gedaan de Europese burgers erbij te betrekken, naar hen te luisteren en op die manier een Europese samenwerking te ontwikkelen die op een breed draagvlak kon rekenen.

Wanneer het was, weet ik helaas ook niet meer, maar op een gegeven moment zag ik op de Nederlandse TV een uitzending van een actualiteitenprogramma waarin een Nederlands echtpaar vertelde over hun emigratie naar Italië en na enkele jaren hun remigratie. Ze waren in Zuid-Italië een kwekerij begonnen en boden werkgelegenheid aan Italianen in een regio die economisch niet rijk was gezegend. Na enkele jaren werden ze benaderd door de maffia, die hen tegen betaling ‘bescherming’ aanbood. En als contactpersoon trad een medewerker van het echtpaar naar voren die in de loop der tijd een vertrouwenspositie had gekregen.
Hoe lang het duurde herinner ik me ook niet meer, maar het echtpaar trok de conclusie en kwam terug naar Nederland.
Dat zette mij aan het denken. Is zoiets op de duur te voorkomen? Het leverde mij het inzicht op dat vermoedelijk de meeste bewoners van de Europese landen verwachtten dat de andere landen naar het positieve van hun cultuur toe zouden groeien en dat allen gelijkelijk zouden gaan delen in de rijkdom van de meest welvarende gebieden.
Maar ik twijfelde er sterk aan dat de verschillende culturen inderdaad naar elkaar toe zouden kunnen groeien. Als een bevolking te maken heeft met in Nederlandse ogen onbehoorlijke vormen van corruptie, maar iedereen is er gewend geraakt aan methoden om daarmee te leven en om er af en toe misschien zelf voordeeltjes van te kunnen genieten, vinden die mensen het dan noodzakelijk de Nederlandse normen over te nemen? Ik dacht toen van niet, en dat denk ik nu nog meer.

Mijn vrienden leken mijn bedenkingen niet te delen. In het algemeen verwachtte mijn omgeving vooral veel goeds van een verenigd Europa en wat later van de euro. Ik hield mezelf weer voor dat al die mensen het toch niet bij het verkeerde eind konden hebben en dat mijn minder positieve kijk wel te zwartgallig zou zijn.

Nu heeft Europa zich ontpopt als een machtslichaam dat aan democratie geen boodschap meer heeft en waarin het alleen nog om macht en geld lijkt te draaien. Als in Griekenland een onmogelijk groot aantal jonge mensen geen werk meer kan vinden en het zelfmoordpercentage schrikbarend is gestegen, praat en beslist Europa alleen over financiële aspecten en spelen menselijke factoren ineens totaal geen rol meer. Alleen ministers van financiën discussiëren, een minister of Eurocommissaris van sociale zaken komt er helemaal niet aan te pas.
Bovendien worden er nu ineens ernstige verwijten van besluiteloosheid gemaakt aan de Griekse regering die nog maar vijf maanden actief is, terwijl alle voorgaande jaren andere regeringen helemaal niets leken te doen, maar niet aan de schandpaal werden genageld. En onder andere in een artikel in NRC Handelsblad (‘Iedereen wist hoe de Grieken er voor stonden’ door Caroline de Gruyter, 11 juli 2015) werd nog eens duidelijk dat Europese politici en ambtenaren jarenlang hebben geweten dat Griekenland eigenlijk niet klaar was om mee te doen aan de euro, maar om opportunistische redenen veegde men de bezwaren onder het kleed.

Moet de Griekse bevolking daarvoor boeten en bloeden? Accepteren de andere Europeanen dat? Zelfs als het de Griekse spuigaten werkelijk zou zijn uitgelopen met ‘luiheid’, ‘prachtige pensioenen’ en ‘potverteren’?
Wat dat laatste betreft hebben veel media, voor de meeste Nederlanders dé bron voor hun informatie en beeldvorming, ook al veel boter op hun hoofd. In de eerste plaats worden veel te gemakkelijk ongefundeerde verhalen verspreid over de ‘luiheid’ en het ‘opportunisme’ van de Griekse bevolking en krijgen de verhalen van correspondenten over de werkelijkheid minder aandacht.
In de tweede plaats geven veel media graag de opinies door van de heersende politici en besteden zij nauwelijks of geen aandacht aan de opinies van gezaghebbende economen en andere wetenschappers die al geruime tijd waarschuwen dat het neo-liberale bezuinigingsbeleid het tegenovergestelde bereikt van wat nodig is: stimulerende economische maatregelen (zie onder andere een essay van Nobelprijswinnaar Amartya Sen in de Groene Amsterdammer van 25-06-2015 en heel recent de meningen van de Nobelprijswinnaars Paul Krugman en Joseph Stiglitz in het artikel ‘Nobelprijswinnaars noemen eisen aan Griekenland waanzin’ in de Volkskrant van 13-07-2015).

Met de behandeling van het Griekse volk is het Europese project voor mij definitief door het ijs gezakt. Laten we er maar mee stoppen en van voren af aan gaan proberen een sociaal rechtvaardig Europa te vormen. Met alle culturele verschillen die daarbij horen en die Europa ook een boeiend continent maken. Een Europa waarin alle Europeanen zichzelf kunnen zijn en blijven en niet worden gedwongen het leven volgens de normen van een ander te leven. Een Europa waarin de deelnemende volken een gelijkwaardige rol hebben en houden en waarin niet enkele groten de dienst denken te mogen uitmaken. Waar volken en mensen samenwerken waar zij zelf vinden dat het nuttig en nodig is.

Lees ook een column van Koen Hagens. En een in het Engels van Barry Eichengreen. En een column van een onzer zuiderburen, Geert van Istendael.

Mijn mening: Tablet versus e-reader

Links de Sony e-reader, rechts de iPad (grootte ongeveer in verhouding)

In een vergelijking van een tablet, zoals de iPad, met een e-reader is aangevoerd dat de grotere mogelijkheden van de iPad, zoals het vrijwel tegelijkertijd e-mailen of skypen, de tablet minder geschikt zou maken om er een boek op te lezen. De concentratie op het lezen zou te wensen overlaten, terwijl de e-reader minder afleiding biedt en het dus gemakkelijker maakt je op je boek te concentreren.

Toch denk ik, op basis van ervaring met beide, dat een tablet zoals de iPad het lezen van een boek juist kan veraangenamen. Als een nadeel werd aangevoerd dat de lezer op een iPad eerder in de verleiding zou komen even iets op te zoeken, bijvoorbeeld het antwoord op een vraag die tijdens het lezen bij je opkomt. Voor mij is dat juist een voordeel. Als ik een papieren boek lees of een elektronisch boek op een e-reader en ik kom een woord of begrip tegen dat ik wil opzoeken, dan moet ik boek of e-reader wegleggen en naar de encyclopedie, het woordenboek of de computer lopen. Met de iPad schakel ik even over naar het woordenboek of de browser en zoek ik in een mum van tijd de informatie op. Ik word minder afgeleid doordat er minder tijd voor nodig is de gewenste informatie op te zoeken. Vooral met boeken in een taal die ik niet volledig beheers, is dit een groot voordeel.

Zou een e-reader mij hetzelfde comfort willen bieden, dan is het niet genoeg als ik er mijn hele digitale boekenschat op bij de hand heb, maar dan zouden er ook direct toegankelijke woordenboeken en een encyclopedie op beschikbaar moeten zijn. Ik heb de e-reader nog niet gezien die wat dat betreft in de schaduw van het gebruiksgemak van een goede tablet kan staan.

Bovendien geldt het argument van gemakkelijke afleiding natuurlijk niet voor degene die bewust voor het lezen van een boek kiest dat hem interesseert. Wie een papieren boek leest dat niet echt boeit, zal eerder tijdens het lezen de telefoon aannemen, koffie gaan halen of iets anders doen dat niets met het lezen te maken heeft. En als ik op de iPad een boek lees dat me boeit, laat ik me noch door de andere functies van de tablet noch door andere dingen afleiden. Integendeel, de iPad of andere tablet maakt me het lezen juist aangenamer doordat het zo gemakkelijk is even snel een verklaring van een onbekend woord of een vertaling van een woord in een andere taal op te zoeken. Als ik me dat realiseer, herinner ik me hoe vaak het is voorgekomen dat ik ietwat geïrriteerd raakte als ik mijn boek even weg moest leggen om naar de boekenkast of de computer te lopen.

Tegenover het papieren boek wordt als bezwaar van de iPad aangevoerd dat die zwaarder is dan de meeste boeken. Dat is waar, maar ik heb het gewicht van mijn iPad nog nooit als een bezwaar ervaren. Wel was het voordeel van de e-reader die ik eerst gebruikte dat die door zijn kleine formaat gemakkelijker was mee te nemen, bijvoorbeeld in de bus. Een wat kleinere tablet zou wat dat betreft een voordeel bieden.

Als een nadeel van de iPad is verder aangevoerd dat je met het glimmende scherm niet in de zon zou kunnen lezen. Maar ik heb het altijd al hinderlijk en misschien ook wel slecht voor mijn ogen gevonden om met een blinkend wit boek in de zon te gaan zitten.
Zo bleek ook het scherm van de e-ink e-reader niet echt op papier te lijken; het gebrekkige contrast maakte het lezen daarop minder aangenaam dan op de iPad.

Maar als je eigenlijk alleen maar romans wilt lezen, waarbij je nooit iets hoeft op te zoeken in een encyclopedie, woordenboek of atlas, dan is de e-reader qua formaat en gewicht vooralsnog in het voordeel.

Barbaarse regimes

Vandaag, maandag 31 januari 2011, mocht de minister van Buitenlandse Zaken van Nederland, Uri Rosenthal, in NRC Handelsblad vertellen wat hij heeft gedaan om de terechtstelling van de Iraans-Nederlandse mevrouw Zahra Bahrami te voorkomen. Eigenlijk wordt uit zijn woorden helemaal niet duidelijk wat er nu precies door Buitenlandse Zaken is gedaan, behalve dat in een laat stadium advocaten zijn betaald. Maar de minister is wel erg kwaad over wat er in Iran is gebeurd en tot slot zegt hij dan ook: „Kijk eens: de gang van zaken met betrekking tot mevrouw Bahrami toont toch niets anders aan dan dat het een barbaars regime is. Dat is geen oordeel, dat is een feit. Dat moet je in deze situatie gewoon zeggen.”
Ik denk dat velen de mening zullen delen dat je het een barbaarse daad zou kunnen noemen dat iemand ter dood wordt veroordeeld en dat die veroordeling ten uitvoer wordt gebracht. Alleen valt moeilijk vol te houden dat dit een feit is en geen oordeel. Ik vind het zelf ook verwerpelijk dat er nog regimes zijn die de doodstraf menen te kunnen verdedigen, maar ik moet tegelijkertijd ook accepteren dát zulke regimes er nog zijn. En als minister Rosenthal die barbaars vindt, is dat zijn goed recht, maar het geeft hem niet het recht zijn mening tot feit te verheffen. Het wekt een beetje de indruk dat de minister de discussie uit de weg wil gaan en die daarom maar meteen probeert af te kappen.
Het zou, ook om de doodstraf de wereld uit te krijgen, wel eens verstandiger kunnen zijn dit onderwerp meer in het algemeen aan de orde te stellen en dan bijvoorbeeld te beginnen met de Verenigde Staten van Amerika, waarmee Nederland innige banden onderhoudt, zoals ook weer bleek uit de via Wikileaks uitgelekte ambtsberichten. In dat land bestaat de doodstraf ook nog steeds en hij wordt nog in praktijk gebracht ook. Terwijl de feiten (!) telkens opnieuw aantonen dat mensen aan wier leven een einde is gemaakt met de doodstraf, naderhand onschuldig bleken. Laat de Nederlandse regering beginnen met de eigen vrienden hun gedrag te laten beteren; des te sterker sta je dan als je degenen die je niet tot je vrienden rekent op hun gedrag wilt aanspreken.

De draagvlaksmoes

Via internet weet ik dat in Nederland weer wordt gediscussieerd over de kilometerheffing. Die was, als ik het me goed herinner, bedoeld om het fileprobleem kleiner te maken. In het nieuws lees ik nu nauwelijks nog waarvoor de aangekondigde wetgeving bedoeld zal zijn. De discussie lijkt te gaan over de vraag of de automobilist er financieel beter van wordt en of de eventuele opbrengst zal worden gebruikt om nóg meer asfalt aan te leggen.

Sommige politici proberen een spaak in het wiel te steken door te stellen dat er geen draagvlak voor de kilometerheffing is. En als er geen draagvlak is, luidt de boodschap impliciet, dan moeten we er maar niet aan beginnen.

Ik weet niet meer precies wanneer ik het begrip draagvlak voor het eerst in de politiek heb horen gebruiken. Het is vast al een tijd geleden. Aanvankelijk ging het erom te proberen de burger mee te krijgen voor beslissingen die niet a priori op veel enthousiasme konden rekenen. Om dingen die politici nodig vonden en die naar hun mening beter in praktijk konden worden gebracht als de burgers inzagen dat het om een noodzakelijk iets (soms een noodzakelijk kwaad) ging.

Het was in de tijd dat politici naar de kiezers luisterden en als dat nodig was met hen in discussie gingen. Vanuit een duidelijke visie op de samenleving probeerden zij de kiezersachterban van hun partij mee te krijgen, zodat kiezers zich vervolgens medeverantwoordelijk voelden voor beslissingen die door hun politici waren genomen. Zo kon ‘draagvlak’ ontstaan, ook voor beslissingen en maatregelen waar niet iedereen uit zichzelf warm voor liep.

Ik heb meer en meer de indruk gekregen dat politici niet meer zoveel moeite doen om uit te leggen waarom zij iets noodzakelijk vinden. Misschien weten ze het zelf ook lang niet altijd en zijn ze alleen maar vóór omdat hun fractie dat nodig vindt of omdat het in de coalitie zo is afgesproken. In het ergste geval krijgen we te horen dat het van Brussel moet, ook als anderen verzekeren dat dat helemaal niet zo is. Zo las ik dat Brussel zou verplichten tot het opslaan van vingerafdrukken in de nieuwe paspoorten in een centraal register, terwijl dat helemaal geen Brusselse eis schijnt te zijn, maar een wens van Den Haag.

De manier waarop nu de discussie over het rekeningrijden wordt gevoerd staat me ook tegen vanwege de argumentatie. Terwijl er geen dag meer voorbij gaat zonder dat de media ons de consequenties van de klimaatverandering inpeperen, blijven Nederlandse politici zich meer druk maken om de behoefte van veel Nederlanders om elke dag met de auto naar het werk te gaan en de economische gevolgen daarvan. Bang om te worden uitgemaakt voor autohater of zoiets vergeten veel politici dat de leefbaarheid van de samenleving soms vereist dat er maatregelen worden genomen die de kiezers op korte termijn niet welgevallig zijn, maar die op de duur goede vruchten kunnen afwerpen. Ik heb heimwee naar de tijd dat er politici waren die echt een visie op de toekomst hadden en vanuit die visie hun tong blauw praatten om kiezers mee te krijgen. De vraag was minder óf er draagvlak voor een maatregel was, maar eerder: hoe krijgen we draagvlak voor deze noodzakelijke ontwikkeling?

Hier in Brazilië kom je voorbeelden tegen van maatregelen waar Nederlandse politici zich rot van zouden schrikken omdat er geen draagvlak voor zou zijn. Ik geef als voorbeeld de enorme verkeersdrempels die je in dit hele land overvloedig tegenkomt. Het zijn geen autovriendelijke drempels, die lombadas, die in de volksmond quebra-molas worden genoemd, verenbrekers. Je moet er altijd flink voor afremmen en soms moet je er diagonaal overheen om je uitlaat te sparen. Autorijdend Brazilië heeft de pest aan die dingen, maar vooral de mensen die langs de wegen wonen waar het interlokale verkeer overheen dendert, weten dat er elke dag kinderlevens worden gespaard doordat de lombadas automobilisten dwingen hun snelheid fors te verlagen, als het nodig is driemaal achter elkaar op een afstand van honderd meter.

Ik vind het praten over draagvlak in veel gevallen ook heel hypocriet, want waarom speelt het gebrek aan draagvlak ineens geen rol als het gaat om deelname aan een oorlog zoals die in Afghanistan of Irak en om het doordrukken van wat aanvankelijk trots de Europese grondwet werd genoemd en later, toen het draagvlak gering bleek, ineens werd teruggebracht tot een Europees verdrag?

Kippenvel

Mariana, 23 april 2009

Dagelijks stuurt de Wereldomroep mij een nieuwsbrief met een samenvatting van het nieuws uit Nederland en uit de rest van de wereld. Gisteren las ik daarin dit bericht:

Italiaan valt in bagagekelder op Schiphol

Een 23-jarige Italiaanse man is in de bagagekelder van Schiphol gevallen. De Italiaan, die voor het eerst in zijn leven met het vliegtuig reisde, was zijn identiteitsbewijs kwijt. Hij dacht dat deze (moet natuurlijk ‘dit’ zijn, CC) wel aan het eind van de bagageband zou liggen. Daarom klom hij op de band om vervolgens meters naar beneden de kelder in te duikelen. Een medewerker van Schiphol haalde hem tussen de bagage vandaan en droeg hem over aan de marechaussee, die hem een boete gaf. Zijn legitimatiebewijs vond hij niet meer terug; de Italiaan moest een nieuw document aanvragen.

Van zo’n bericht krijg ik kippenvel. Ik probeer me voor te stellen waarom die jonge Italiaan een boete krijgt als hij in zijn onervarenheid op de verkeerde manier op zoek gaat naar zijn identiteitsbewijs. Waarom bekommert de marechaussee zich niet om deze man in zijn hulpeloosheid? Zou niet de eerste reactie kunnen en moeten zijn: hoe helpen we deze man weer op pad?

Hoe komt het dat een overheidsdienaar in dit geval naar zijn bonboekje en pen grijpt in plaats van die Italiaan op zijn gemak te stellen en hem te vertellen hoe hij aan een nieuw identiteitsbewijs kan komen? Hoe is die marechaussee opgeleid voor zijn taak op Schiphol? Wat verwachten zijn superieuren van hem? Hoe is hem geleerd met mensen in hulpeloze omstandigheden om te gaan?

Misschien is dit nog een uitvloeisel van zo’n vermaledijd prestatiecontract, waarbij meer bonnen en boetes meer waardering opleveren. Maar vast geen waardering in Italië. Als deze Italiaan daar terugkomt en zijn verhaal vertelt, zal de achting voor Nederland er niet groter op worden. Misschien gaan weer een paar Italianen méér zich afvragen of die Europese eenwording wel zo’n goed idee is.

Voor mij is dit weer een voorbeeld van hoe de overheid in Nederland erin slaagt de sfeer in de samenleving verder te laten verzieken. Niet alleen ik krijg er kippenvel van, dat zal zeker ook met anderen gebeuren. En hoewel niet iedereen zich het bewust zal zijn – ook door deze dingen groeit de afstand tussen de overheid en de burger, met onder andere als gevolg dat de burger steeds meer de neiging voelt opkomen zich tegen de overheid af te zetten. Omdat die overheid zich onbereikbaar en ongenaakbaar toont, richt de burger zijn woede meer en meer op de overheidsfunctionarissen die nog wel zichtbaar en aanspreekbaar zijn, zoals politie- en brandweerpersoneel, en op mensen in dienst van instanties die als overheid worden ervaren, zoals ambulancepersoneel.

In plaats van zich daar boos over te maken zou de overheid eens moeite moeten doen dat te begrijpen en de oorzaken weg te nemen. Of heb ik het mis?