
Mijn vader was predikant van de Hervormde Kerk. Ooit had de hervormde gemeente in Sittard voor zijn zieleherder een mooie en indrukwekkende pastorie gebouwd, op een centraal punt in de stad, het belangrijkste verkeersknooppunt. Het huis oogde groot en het werd omgeven door een grote tuin die vooral indruk maakte vanwege een magnoliaboom die zijn zware takken als lange armen van laag tot hoog over het groene grasveld eronder uitspreidde. In de bloesemtijd stonden veel voorbijgangers stil om de grote, roomkleurige bloemen van onze magnolia te bewonderen. Soms verzamelde zo iemand moed en kwam vragen of hij een tak met een paar van die wonderbaarlijk mooie bloemen mocht meenemen.
Het huis was tegen het einde van de negentiende eeuw gebouwd – als ik het me goed herinner bevatte de gevel een steen met het jaartal 1896 -, het had dus geen spouwmuren en al helemaal niet iets als centrale verwarming. Maar als kinderen merkten wij wel dat we werden geacht tot de meer bemiddelde families te behoren, want we woonden toch in zo’n ”mooi, groot huis”?
Wat vanaf de straat niet was te zien, was dat het binnen vaak armoe-troef was. Predikanten van de Hervormde Kerk verdienden in die tijd een zeer schamel traktement, zoals het maandsalaris heette. Dat desalniettemin veel hervormde predikanten een redelijk tot goed bestaan wisten te leiden was te danken aan het feit dat zij hetzij uit een bemiddelde familie stamden hetzij een rijke vrouw hadden getrouwd. Als dochter uit een rijke familie kon je in die tijd goed aankomen met een jonge predikant; dat werd meestal als een aanwinst in aanzien gezien. En in een rijke familie stond het vaak goed als één van de zoons predikant werd, in een rooms-katholiek gezin uiteraard priester of pastoor. Onder de collega’s van mijn vader zagen we er de schoolvoorbeelden van.
Mijn vader kreeg zijn traktement contant uitbetaald, officieel op de laatste werkdag van de maand, meen ik. De kerkvoogd die ook als penningmeester optrad, kwam dan in de avonduren bij ons thuis en telde op de salontafel het hele bedrag uit. In de jaren dat ik naar school ging bedroeg het traktement minder dan vijfhonderd gulden (zeg maar 225 euro) en daar moesten mijn ouders met uiteindelijk acht kinderen het van zien te redden. Eenmaal verscheen de kerkvoogd niet op de gebruikelijke avond. De volgende ochtend belde hij op met excuses en de verklaring: hij was vergeten het geld van de bankrekening van de kerkelijke gemeente op te nemen.
Hij zal zich niet hebben gerealiseerd wat die ene dag in ons gezin betekende. De laatste week tot soms tien dagen vóór de betaaldag stuurde mijn moeder ons om boodschappen zonder een cent of met alleen een paar overgeschoten dubbeltjes. Bij de groenteboer Onink, de bakker van de Coöperatie en andere leveranciers van dagelijkse boodschappen moesten wij vragen ”of het even opgeschreven kon worden”. Mijn moeder zelf voelde zoveel schaamte dat ze de laatste dagen de straat niet op durfde.
En mijn vader probeerde financieel te plannen door al zijn uitgaven bij te houden op de kasblaadjes in zijn Succesagenda. Dat gebeurde tot op de cent nauwkeurig en ik herinner me hoe vaak we vader moesten helpen te bedenken waar die dag nog twee dubbeltjes aan konden zijn uitgegeven. Niet dat die boekhouding veel hielp natuurlijk, het was meer een bezweringsformule van mijn vader om zichzelf wijs te maken dat hij er nog een beetje greep op had.
Dat het grote huis meer schone schijn dan echte ’rijkdom’ was bleek voor wie verder kwam dan de entree. Vooral de buitenmuur van de slaapkamer van mijn ouders liet de gevolgen zien van het gebrek aan spouwmuren met een naar wind en regen toegekeerde buitenmuur. Het zwart beschimmelde behang hing van bovenaf als zware papieren lappen naar beneden; soms viel er gruis achter naar beneden en een enkele keer kwam er achter het smerige behang een rat van de zolder.
Het huis had mooie hoge kamers, maar in de winter ondervonden wij er de nadelen van. De voor- en de achterkamer werden verwarmd met hoge kolenkachels. Hoewel we op de lip van de kolenmijnen woonden, konden mijn ouders niet meer betalen dan cokes of slam. Dat laatste was een vette massa van kolengruis en -stof, dat vanaf de open laadbak van een pikzwarte vrachtauto via een soort schudgoot door een kelderraam in de voor-kelder werd gestort. De slam was moeilijk te stoken, gaf niet heel veel warmte en liet met een beetje pech een dikke en harde laag in de kachel achter die we er met een grote pook en veel kracht uit moesten zien te hakken.
In de voorkamer of salon werd alleen gestookt op zon- of feestdagen of als er gasten waren. Verder was uitsluitend de keuken verwarmd via een ouderwets kolenfornuis. En op de eerste etage ging een kleine potkachel aan op de avond dat we de één na de ander in bad gingen. Ik moest vaak voor het stoken van dat kacheltje zorgen en genoot een heimelijk genoegen door het licht in de badkamer uit te doen en langdurig te gaan zitten kijken naar het roodgloeiende buikje van het kacheltje dat steeds ronder leek te worden.
Pas veel later kregen we in de woonkamers, de studeerkamer van mijn vader en de slaapkamer van mijn ouders gashaarden.
Het huis was slecht onderhouden. Af en toe trad een nieuwe kerkvoogd aan, die zich voornam er wat aan te doen. Maar steeds bleek het een veel te dure aangelegenheid te worden. Ik herinner me nog goed dat ik een aannemer moest wijzen hoe hij op de bovenste verdieping het dak op kon om de staat van dakbedekking en goten op te nemen. Razendsnel was hij, echt wit om de neus, terug. Die goten zijn zó rot, zei hij, het is levensgevaarlijk er een stap in te zetten. Bij mijn weten hééft er daarna ook niemand meer een stap in verzet.
In de winter waren de grote kamers door de beperkte warmte verkleind tot een bewoonbare ruimte met een straal van anderhalf tot twee meter rondom de kachels. Als je op de rand van die cirkel zat, kreeg je een koude rug, maar van voren was je lekker warm. Het voordeel van dat nadeel: dat we verplicht waren dicht op elkaar te kruipen.
Constant, je doet me wat aan… ineens komen bij mij ook zoveel herinneringen boven.
zoals de magnolia, waar ik met Frans met dekens een tent onder bouwden…
de koude slaapkamers waar je vaak je huiswerk maakte met je jas aan: het ijs stond dan op de muren…
het mooie grote huis, dat door veel mensen in Sittard het ‘spookhuis’ werd genoemd…
en de kachels in de woonkamer waar een wasrekje om heen stond en waar we kastanjes op poften…
bedankt voor dit mooie verhaal !
Mooi verhaal weer.
Met veel interesse gelezen. Tijdsdocument van belang.
Dank voor uw reactie. Een stimulans om door te gaan!
nou Constant het is je weer gelukt om een prachige sfeer op te roepen in dit interessante stuk! Dat zo een statig huis zoveel ellende kan verbergen !!! Hartelijke groeten Bernice
Mijn vader was “Hoofd ener Lagere School” (katholelk) Vagelijk herinner ik me me nog dat iedere maand de loonzakjes, door de pastoor verstrekt?, werden uitgedeeld tijdens de koffie bij ons thuis aan het onderwijzend personeel. Hoe ik me als jongen herinner dat het salaris van mijn vader iets meer dan f400,- snap ik nu niet meer, maar het zit nu nog in mijn hoofd. Mijn moeder moet met een gezin van zeven kinderen – en zij voegde daar steevast aan toe “en twee dood”- in dat mooie schoolhuis beslist alle centen hebben omgedraaid in die vooroorlogse, oorlogse en na-oorlogse jaren! Trouwens zelf ben ik meer dan 40-jaar docent godsdienst en later levensbeschouwing geweest en vraag me -ondanks al hun positieve antwoorden- nog steeds af of mijn zoons in onze tijd daaronder hebben “geleden”!. Hoe is dat jou , zij het wat eerder, vergaan als zoon van de dominee?
Dank voor je reactie. Onze ervaringen lijken op elkaar. Ik heb vele, vaak indringende herinneringen aan mijn ervaringen als domineeszoon. Ik heb die ook eens op papier gezet. Misschien zijn ze wel geschikt om hier verkort te publiceren. Ik voel geen wrok, maar in een aantal opzichten had ik mijn jonge jaren liever wat anders gezien, wat minder beladen.
Ik herinner me nog heel goed de losliggende tinkelende tegeltjes in de hal bij opa en oma! En het bad op pootjes in de badkamer, nou meer een kamer met bad…
Inderdaad, het was meer een kamer met bad dan een echte badkamer. Met een oud bad op pootjes en een antieke gasgeiser met veel koper eraan, die het regelmatig niet of slecht deed.