
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog verschenen er steeds meer auto’s uit de Verenigde Staten op de Europese wegen. De modellen werden almaar uitdagender en ze waren in toenemende mate voorzien van veel blikkerend chroom. Eén van de uitbundigheden waren de in formaat toenemende bumperhoorns, de glimmende versierselen op de verchroomde bumpers die aanvankelijk waren bedoeld om hoogteverschillen van bumpers op te vangen, maar die allengs meer leken bedoeld om te imponeren.
Ik herinner mij nog goed dat ik omstreeks 1950 met mijn iets jongere broer Sierk op een zonovergoten middag een wandeling door de Sittardse binnenstad maakte. Niet ver van de hoek van de Brandstraat en de Parklaan stond in de volle zon zo’n grote Amerikaanse slee geparkeerd met glimmend gepoetste bumperhoorns. Mijn broer kreeg ze in het vizier en zei: “Wat denk je: kan ik die auto aan de bumper van zijn plaats trekken?” Ik zei dat het gevaarte mij daarvoor te zwaar leek, maar Sierk wilde de daad bij het woord voegen. Hij greep de verchroomde hoorns beet en op dat moment zag ik achter de in de zon blikkerende voorruit een chauffeur zitten. Die drukte op de claxon en mijn broer plofte met zijn beide bips op het asfalt. Ik heb hem zelden zo verbluft zien kijken.
Zelf keek ik verbluft toen ik in die zelfde tijd plotseling een auto de hoek om zag komen met zo’n futuristische vormgeving dat ik even dacht dat ik droomde.
Het was een nieuwe Studebaker, de Champion, met een voorkant die sterk leek op een raket. Ik kwam hem bij mijn laatste bezoek aan Nederland tegen in het Louwman automuseum in Wassenaar. Als ik het me goed herinner was hij ontworpen door de zeer vooruitstrevende Amerikaanse vormgever, Raymond Loewy.
Een liefhebber toont op internet bovenstaande foto met een onderschrift dat wat mij betreft de spijker op de kop slaat: “één van de meest onvergetelijke auto’s”.
Het duurde daarna jaren voordat geleidelijk korte metten werden gemaakt met de pompeuze bumperhoorns en de onzinnige staartvinnen (zoals op de foto hierboven van de Dodge Royal Lancer uit 1959) met scherpe punten die slachtoffers bleken te kunnen maken. Maar toen hadden we ons al een aantal jaren kunnen vergapen aan de Amerikaanse overdaad in de industriële vormgeving.
Ze zijn nog steeds mooi …
mooi! ik zie Sierk al vallen 🙂
Mij staat de nog oudere herinnering aan het “afstempelen van rode auto’s” nog levendig voor de geest . Met een stel vriendjes (kan me daar geen vriendinnetjes bij herinneren) zaten we eindeloos op een muurtje voor de school bij bijna nog geen verkeerd te wachten op de volgende rode auto en turfden die dan verbeten af. Het verplichte afturven van “heilige missen” iedere dag aan het begin van de schooltijd leverde meer streepjes op!
Dag Joost! Dank voor je reactie. Ik herinner me niet dat we kleuren telden, wel het totaal aan auto’s dat langs kwam en verschillende merken apart. Vooral op zondagmiddagen in de zomer tikte het aardig aan. Eerst gingen er stromen auto’s en motoren Zuid-Limburg in en aan het eind van de middag en ‘s avonds wilden ze allemaal weer naar huis. Het was de geboorte van het filefenomeen.
Eerst de functionaliteit, daarna de schoonheid en nu weer de functionaliteit als hoofdzaak bij de ontwerpen.
Hoge Benzineprijzen en een komend olietekort maakt dat er steeds minder auto’s rijden.
De nostalgie blijft.
Ik rijd nu op een fiets met een cardanas. Dus de autotechniek waaiert steeds meer uit. Frivoliteiten heb ik echter niet op mijn fiets.
Vriendelijke groet,