
Wij woonden in Sittard op de kruising van de Rijksweg en de Wilhelminastraat. Lange tijd was het een van de drukste wegkruisingen van Nederland, waar het verkeer uit het noorden (autosnelwegen waren er in die tijd nog maar weinig en alleen in de Randstad – die toen nog helemaal geen Randstad heette) zich splitste: rechtdoor naar Maastricht, linksaf naar Heerlen. Volgens mij ontstonden daar op zomerse zondagmiddagen de eerste eindeloze files van Nederland, als de toeristen en dagjesmensen uit het zuiden van Zuid-Limburg allemaal tegelijk terug wilden naar het noorden.
Eigenlijk was het een horecapunt. Behalve de pastorie waar wij woonden waren er op twee hoeken hotels en op de derde hoek tegenover ons huis café Tjoba. De uitbater van dat café, die er met zijn gezin boven woonde, was kok geweest op de grote vaart. En zijn vrouw was kasteleinsdochter uit een Rotterdamse havenkroeg.
Aan die kroegbaas koester ik warme herinneringen. Hij was een man met een natuurlijk gezag. Ik herinner me hoe hij een bezopen klant, die zich niet meer wist te gedragen, op straat zette. Iedereen had respect voor de manier waarop hij dat deed en die geen tegenspraak opriep.
In de loop der jaren liet hij een deel van het plaatsje achter het café ombouwen tot patatkraam. Vooral in de tijd dat veel fietsende toeristen via de Wintraekerberg terugkwamen uit de richting van Heerlen, Hoensbroek, Brunssum en omstreken, stapte menigeen af voor een portie patat.
Als Pfennings – zo heette de kroegbaas – er in de loop van de avond genoeg van had, pakte hij soms de telefoon en als ik die aannam, zei hij: Billie, kom eens met een pan naar de overkant! Dan kreeg ik het restant van de patat mee en die peuzelden we onder de grote lamp boven de huiskamertafel met veel plezier op. Dat Billie! klinkt nu nog na in mijn oren als ik aan Pfennings denk.
Na vele jaren had hij genoeg van het caféleven. In de binnenstad opende hij een TV-winkel. Het was in de tijd dat de TV net aan zijn grote opmars was begonnen. Hij bestelde de TV’s met twintig of dertig tegelijk, hoorde ik. Een vrachtwagen reed voor en de chauffeur vertelde wat aarzelend dat hij zoveel TV’s moest afleveren, maar hij maakte geen aanstalten om met uitladen te beginnen. “Je bent zeker bang dat ik niet ga betalen?”, zei Pfennings recht voor zijn raap. En hij trok zijn portefeuille en wapperde met het hele bedrag.
Maar de mooiste herinnering is uit de dagen van de watersnoodramp in februari 1953. De burgemeester werd gevraagd een hulpactie op touw te zetten, maar erg vlot ging het niet. Pfennings had via mijn vader gevraagd hoe het ermee stond. Het ging hem gewoon te traag. Even later belde hij terug en zei: “Ik heb een bus gehuurd en daarmee rijd ik vanavond naar Zeeland; zorg maar vast dat er mensen kunnen worden opgevangen”. Een dag of anderhalf later kwam de bus terug, vol met families uit het rampgebied. Dank zij Pfennings, toen nog de kroegbaas van Tjoba, vonden ze voor een tijdje een warm bed bij Sittardse families. Een man van goud, vond ik hem toen al.
De foto komt van de site van mijn zus Jenneken: www.jenneken.nl/heimwee-pics/sittard-kruispunt.jpg