Tagarchief: Bevrijding

Memorie 35: Frontsoldaten

Gustav_Hoeferschool
Deze foto van de oude school kreeg ik weer van Marijke Geilen, secretaris van de Vereniging Sittards Verleden. Aan de linkerkant is duidelijk het afdak te zien waaronder door Duitse militairen een varken werd geslacht.

Naast ons huis aan de Rijksweg Zuid, op de hoek van de Wilhelminastraat, stond aan de andere kant, dicht bij de Kleine Steeg, de Gustav Hoeferschool, de school voor protestants lager onderwijs in Sittard. Ik heb aan die school uitsluitend goede herinneringen, en beslist niet alleen omdat mijn vader zich daar in veiligheid wist te stellen (zie Memorie 34). Ik ben er vanaf oktober 1942 tot de zomer van 1947 naar school gegaan. Ik herinner het mij als een heel plezierig en ruim gebouw, met veel uitzicht naar buiten.
Tegen het einde van de oorlog werd het gebouw door de Duitsers gebruikt; wij kregen in die periode les in het Verenigingsgebouw van de Hervormde Kerk aan de Gruizenstraat. Ik herinner mij dat ik op een vrije middag met een vriendje op het schoolplein ging kijken. Een paar Duitse militairen, van wie er één in mijn herinnering in kokstenue was gestoken, probeerden er met een grote moker een spartelend varken op een bed van stro van het leven te beroven. Wij namen meteen de benen.
Kort na de bevrijding namen Amerikaanse militairen het schoolgebouw in gebruik als ‘restcenter’ voor militairen die er een paar dagen konden bijkomen van wat ze aan het front hadden moeten doorstaan.
Ik zie het nog vóór me: een colonne vrachtauto’s met zichtbaar vermoeide en vervuilde soldaten, die in ganzenpas over het toegangspad naast ons huis, gebogen onder de plunje die ze meezeulden, naar het schoolgebouw sloften. Daar konden ze zichzelf weer toonbaar maken, uitslapen, eten zoveel ze wilden.
De staf van het restcenter was ingekwartierd in ons huis, op de hogere etages. Ik herinner me vooral een sergeant, de commandant van de keuken. Hij nam ons vaak mee, de school in. Dan zagen we hoe in één lokaal op stellingen grote gamellen werden warmgehouden met eten dat voor ons vaak nieuw was: maïskorrels uit blik, kaas uit blik, pindakaas. En wat me het meest is bijgebleven: er waren altijd pannenkoeken te krijgen, de Amerikanen namen er één van de stapel en doopten die in een gamel met suikerwater. Daarna peuzelden ze de pannenkoek op zoals Scheveningers een haring, met het hoofd in de nek.
Als de lunchtijd voorbij was, kwam de sergeant naar de achterdeur van ons huis en riep: Pots and pans! Wij liepen dan met pannen en schalen met hem mee en kregen alle overgebleven eten mee naar huis (zie Memorie 6).
Als de militairen na een paar dagen weer mens waren geworden, vertrokken ze, fris maar zichtbaar niet erg vrolijk, weer naar het front. Het schoolgebouw werd schoongemaakt en opgeruimd en later op de dag nam een nieuwe ploeg vermoeide en vervuilde bevrijders er voor een paar dagen zijn intrek in.

Wij waren in Sittard bevrijd door de Amerikanen, maar van tijd tot tijd kwamen er ook Engelse militairen even in Sittard terecht. Ik leerde al vroeg dat het niet altijd goed boterde tussen de verschillende bevrijders. Terwijl bij ons Amerikanen waren ingekwartierd, belden er op een avond een paar Engelsen aan. Ze zochten een plek voor de nacht en waren door iemand naar mijn vader gestuurd. Het bleek een tankbemanning te zijn die de volgende ochtend verder moest. Mijn vader legde uit dat er Amerikanen in huis waren. In mijn herinnering gingen de Engelsen daarom naar een ander adres in de buurt, maar later kwamen ze terug en vroegen ze toch bij ons te mogen overnachten. Op kousenvoeten gingen ze naar de eerste etage, sloten zich daar op in onze logeerkamer en kwamen er niet meer uit. De volgende ochtend vóór dag en dauw stuurde mijn vader me met een ketel warm water naar de kortstondige gasten, zodat ze zich konden scheren. Voordat de Amerikanen een etage hoger wakker werden, waren de Engelsen al vertrokken. Op een toilettafel in de logeerkamer kwam ik donkergroene blikjes tegen met restanten van jam en ander broodbeleg.
Op een gegeven moment vertrokken de Amerikanen uit het schoolgebouw. Dezelfde dag kwam er een Engelse colonne die een ruimte zocht om een peloton tijdelijk te huisvesten. Ze vroegen hoe het zat met het schoolgebouw. Mijn vader vertelde dat het in gebruik was geweest bij Amerikanen en dat vermoedelijk andere Amerikanen er weer hun intrek wilden nemen. Als ik het me goed herinner, kwam er dezelfde of de volgende dag een Amerikaanse legereenheid die de school opeiste. Het was duidelijk geen vriendschappelijk treffen; de Engelsen vertrokken en de Amerikanen namen de school weer in gebruik.

Gustav_Hoeferschool_nw
Deze foto vond mijn zus Jenneken Beij-Coolsma in het archief van de Media Groep Limburg.

Toen het schoolgebouw  zijn oorspronkelijke bestemming terugkreeg, konden wij vanuit de tuin achter ons huis bijna direct de school binnenstappen. Vroeger was er een afrastering geweest, maar de Amerikanen moesten met hun vrachtauto’s naar de andere kant van de school en reden het hek finaal plat, zodat onze tuin en het schoolplein geruime tijd in elkaar overliepen. Toen de oorlog al ruim voorbij was, werd er een muur opgetrokken rondom het terrein van de school.

De Gustav Hoeferschool lag dus eigenlijk aan de Kleine Steeg. Tussen de school en de Rijksweg lag een stuk grond van de Hervormde gemeente dat door iemand werd gebruikt als een moestuin. Naderhand veranderde dat, toen een commissie besloot dat er een protestantse kleuterschool moest komen. Er werd een houten geprefabriceerd gebouw met twee klaslokalen besteld. Een groep vrijwilligers onder leiding van de heer Van der Pol, zeer bekend in het zuiden als uitvoerder van de Wegenbouwmaatschappij Utrecht en kerkeraadslid van de Hervormde Gemeente Sittard, groef op een zaterdag sleuven voor de fundering, mengde cement, zand en water en stortte ten slotte een mooi fundament waarop het gebouw in weinig tijd kon worden opgetrokken.

Memorie 34: Tempo, tempo!

Oorlog&Bevrijding 05
Marijke Geilen, secretaris van de Vereniging Sittards Verleden, stuurde mij deze foto van Duitse soldaten die hals over kop het klooster in Sittard verlieten

Het moet begin september 1944 zijn geweest, vlak vóór Sittards bevrijding. De Duitsers vluchtten naar huis. De godganse dag trokken er colonnes met legervrachtwagens over de rijksweg, dwars door Sittard en vlak vóór ons huis langs naar het noorden. Het zag ernaar uit dat het een ongeorganiseerde terugtocht was. Er kwamen behalve die colonnes ook afzonderlijke soldaten op de fiets langs. Ik herinner mij dat op de laadbak van een vrachtauto een paar Duitse soldaten half verscholen waren achter plunjezakken. Vóór hen een jutezak, waaruit de kop van een gans omhoog stak. Hun lunchpakket?

Op het kruispunt bij ons huis stond een wat oudere Duitse militair het verkeer te regelen. In mijn herinnering gebruikte hij maar een heel beperkt vocabulaire. Terwijl hij met zijn arm zwaaide, leek hij de hele dag alleen maar Tempo! Tempo! te roepen.

Maar dat hij, als het nodig was, een uitgebreidere woordenschat had, bleek toen mijn vader het aan de stok kreeg met een soldaat die de fiets vorderde van een bezoeker die met mijn vader bij de stoep stond te kijken naar de terugtocht van de bezetters. ‘Heb je daar toestemming voor?’ vroeg mijn vader aan de Duitser. Eerder had hij daarmee wel eens succes gehad. Maar nu ging het anders. De jonge soldaat trok een revolver, de verkeersregelaar zag het en schreeuwde naar mijn vader: ‘Laufen Sie was Sie laufen können!’. Op de stoep van de Wilhelminastraat naast ons huis stonden platanenbomen en mijn vader zigzagde als een haas tussen de bomen door. De schoten van de Duitser gingen steeds langs de andere kant. Dat hoorden we later van mensen die het hadden zien gebeuren.

Ik stond bij mijn moeder in de keuken en we hoorden kogels langs fluiten. Een kennis van mijn ouders kwam aarzelend de keuken in en vroeg aan mijn moeder: ‘Weet u dat er op uw man is geschoten?’

Een uur later kwam mijn vader weer tevoorschijn. Hij had zich schuil gehouden in een verborgen ruimte in de naast ons huis staande school.

Deze herinnering past heel mooi bij wat mijn vader vaak zei: onder die Duitsers zijn ook heel goede mensen, hoor. Dat werd hem wel eens kwalijk genomen door mensen die er liever een beperkte blik op nahielden. Maar voor mij was het een wijze levensles.

Memorie 20: De radio ondergedoken

De Philips radio van mijn ouders

Iemand herinnerde mij naar aanleiding van Memorie 19 aan het feit dat je in de oorlog geen radio mocht hebben. Die moest bij de Duitsers worden ingeleverd.

Wij woonden, toen de oorlog begon, in Enschede en één van mijn vroege herinneringen is dat mijn ouders een gesprek hadden over de vraag of zij de radio zouden inleveren of niet. Mijn moeder was er, als ik het me goed herinner, voor om geen onnodig risico te lopen en dat ding maar in te leveren. Maar vader voorzag dat het een belangrijke bron van informatie kon zijn en uiteindelijk bleef de radio in huis, zij het uiteraard op een verborgen plek.
Mijn vader legde mijn zus en mij uit dat wij maar net moesten doen of we al een hele tijd geen radio meer hadden. Ik vatte dat letterlijk op en toen mijn zus de volgende dag een schoolboek kwijt was en mopperde: gisterenavond lag het nog op de radio, zei ik: hoe kan dat nou, we hebben toch al lang geen radio meer?
In de pastorie in Sittard, waar we eind 1942 naar toe verhuisden, zat boven wandkasten in de slaapkamer van mijn ouders een soort verborgen bergruimte, waar vader de radio in wist te wurmen. Als hij de kust veilig waande, tilde hij een plank op, trok een verlengsnoer tevoorschijn en kon net bij de volumeknop. Zo volgden we het nieuws van Radio Oranje.
We hadden in de zomer van 1944 een groepje Duitsers ingekwartierd gekregen die in onze voorkamer een verbindingscentrum hadden ingericht. Twee dagen vóór de bevrijding kwam de jonge commandant mijn vader halen. Komt u bij ons maar even naar het laatste nieuws luisteren, zei hij; het duurt niet lang meer voordat u bevrijd zult zijn. Naderhand vertrouwde hij mijn vader toe dat ze wel in de gaten hadden dat wij zelf ook naar de radio luisterden.
Het waren vriendelijke militairen, die weleens een praatje waren komen maken. Een voorbeeld van het gelijk van mijn vader dat er ook goede Duitsers waren. Op de ochtend van hun vertrek haalde de commandant vader op en hij zette de twee of drie anderen in de gang in de houding. Hij meldde zich bij vader af met de wens dat de Amerikanen ons snel zouden bereiken.

Memorie 16: Een nacht in de kelder

Sittard, waar ik vrijwel mijn gehele jeugd doorbracht, meende op de avond van 18 september 1944 te zijn bevrijd door de Amerikanen. Het gerucht ging dat het vijf kilometer zuidelijker gelegen Geleen die dag was bevrijd en er hing al enige tijd een gespannen stilte. Op het kruispunt waar wij woonden, waar het verkeer uit de richting Maastricht naar het Noorden zich samenvoegde met het verkeer uit de richting Heerlen, had zich een schare gevormd van mensen die hoopten de eerste bevrijders te kunnen verwelkomen. Ineens verscheen er een Amerikaanse militair op een motorfiets die vroeg of iemand de Amerikanen de weg wilde wijzen. Een jonge man, van wie meteen werd verteld dat hij met hetzelfde gemak met de Duitsers had aangepapt, stapte achter op de motor en weg waren ze. Er kwam een rood-wit-blauwe vlag tevoorschijn die breed werd uitgespannen over de weg.

Toen verscheen plots uit het niets een motor met Duitse militairen, die om zich heen begonnen te schieten. De mensen stoven alle kanten op, een dertig Sittardenaren zochten een heenkomen in ons huis, waar ze uit veiligheidsoverwegingen in de kelder werden verzameld. Ik begreep dat iemand voor dood op straat was blijven liggen, met het gewenste resultaat: de Duitsers besteedden geen aandacht meer aan hem en toen ze verdwenen waren kwam hij overeind.

Met ruim dertig mensen – het gezin van mijn ouders telde toen al acht personen – in een kelder waar hoofdzakelijk niet-dagelijks gebruikte spullen werden opgeslagen is het niet eenvoudig om de sfeer een beetje ontspannen te houden. Mijn vader was vindingrijk in zulke situaties en in een eveneens naar binnen gevluchte Rode-Kruismedewerker had hij een goede maat. Op zolder – en dat wilde zeggen twee dubbele trappen op – stond wat tegenwoordig een diaprojector heet en destijds bij ons filmstrookprojector werd genoemd, de opvolger van de toverlantaarn. Mijn vader was er zeer bedreven in om met een vracht aan filmstroken met ‘lantaarnplaatjes’ een grote groep een hele tijd aan de witgekalkte muur annex projectiescherm te kluisteren.

Toen mijn vader en zijn Rode-Kruiskameraad zo ongeveer op zolder moesten zijn joeg een werkelijk enorme knal, zoals ik die nog nooit had meegemaakt, de in de kelder verzamelden in de verste hoek en ik vreesde voor het leven van mijn vader, wat in de oorlog al vaker het geval was geweest.

Naderhand hoorden we dat een Amerikaanse tank op het kruispunt linksaf was geslagen en vanuit de kelder van het Oranjehotel door een groepje van de laatste Duitsers met een pantservuist was beschoten.

Een tijdje later kwamen vader en de Rode-Kruisman ongeschonden en beladen met de projector en de filmstroken in de kelder terug. In de loop van de nacht hebben we gekeken naar beelden over insecten, over Bijbelse verhalen, over cultuurschatten en geschiedenis. Het werkte zo te zien prima, want de spanning  in de groep bleef binnen de perken.

Toen de ochtend van 19 september aanbrak keken we voorzichtig door de ramen op de begane grond. Een Duitse soldaat stond op wacht op het kruispunt. We waren nog niet écht bevrijd. Eén voor één verlieten onze gasten de kelder en ons huis.

In de loop van de dag verdwenen de Duitsers in het niets en ’s avonds trokken Amerikaanse infanteristen langs ons huis de stad in. Toen brak er echt een volksfeest uit. Een arts uit de kennissenkring van mijn vader kwam met een paar Amerikaanse sigaretten aan. Mijn vader, toen al 39 jaar oud, had nog nooit gerookt. Maar de arts zei: dit is zo totáál anders, dit móet je geproefd hebben. Sindsdien is mijn vader blijven roken, sigaretten, sigaren en een pijp.

Wat we toen nog niet wisten, was dat we in de maanden daarna vele nachten in de in allerijl ingerichte kelderruimte zouden slapen. De Amerikanen stopten in Sittard hun tocht naar het noorden, om in oostelijke richting Duitsland zelf in te trekken. Met een stuk geschut dat ergens ten noorden van Sittard verdekt was opgesteld probeerden Duitsers het strategische kruispunt bij ons huis onbruikbaar te maken. Ze schoten altijd mis: de eerste granaat sloeg een enorme krater in onze voortuin, een andere ketste op de stoep naast ons huis en vernielde luiken die onze keuken beschermden. ‘s Morgens werd dat stuk geschut aan het oog onttrokken, zodat we overdag gewoon op de begane grond konden leven. Maar elke avond daalden we de keldertrap af om redelijk beschermd te slapen.

Memorie 10 – Bevrijd, dat wel

Toen we in Zuid-Limburg in september 1944 van de Duitse bezetter werden bevrijd was ik acht jaar. Ik wist inmiddels wel dat sommige dingen in het leven ‘goed’ waren en andere ‘slecht’, maar ik was nog maar net begonnen een idee te ontwikkelen over hoe wordt bepaald wat ‘goed’ is en wat ‘slecht’. Uiteraard speelden mijn ouders daar een grote rol in. Maar vele jaren later realiseerde ik me dat je als kind kennelijk al het vermogen hebt van sommige dingen zelf te bepalen of aan te voelen dat ze wel of niet deugen.

Meteen na de bevrijding kwam een ‘grote schoonmaak’ op gang die soms meer weg had van een heksenjacht. En ik begreep al snel dat onder degenen die daarbij voorop liepen nogal wat lieden waren die tijdens de oorlog zelf niet zo dapper waren geweest.

Het was op een vrije woensdagmiddag dat ik met een schoolkameraad door de binnenstad van Sittard slenterde. We kwamen uit op de markt, waar een grote massa mensen zich had verzameld. Aller ogen waren gericht op een balkon aan de voorgevel van één van de mooie oude panden. Daar was een stoel neergezet waarop na elkaar een aantal jonge vrouwen moesten plaatsnemen. Een man met een tondeuse schoor hun hoofd helemaal kaal en de massa juichte en applaudisseerde op een manier waar mijn maag zich van omdraaide. Het bleken vrouwen te zijn die de liefde zouden hebben bedreven met Duitse bezetters. Het volksgericht meende er wel raad mee te weten. We waren bevrijd, maar niet van álle kwaad.

Memorie 5 – Nieuw: Pindakaas!

De Amerikaanse militairen die ons in september 1944 in Limburg bevrijdden, brachten allerlei dingen mee die nieuw voor ons waren. Maïs bijvoorbeeld, voorgekookte korrels in grote kakikleurige blikken. Veel van hun levensmiddelen kwamen uit blik: jam, kaas, boter, corned beef. Nieuw voor mij was kauwgom, in plakjes, waarvan ik eerst nog niet wist wat je ermee moest.

Vrijwel meteen viel ik op pindakaas; die had ik misschien vóór de oorlog weleens geproefd, maar dat was ik dan vergeten. De eerste pindakaas kwam uit zo’n groen blik; Peanut Butter stond erop. Naderhand waren er aardige Amerikaanse families die ons potjes pindakaas stuurden via de pakketpost. Meestal waren het de dozen waarin de potjes met twaalf tegelijk uit de fabriek kwamen, die in pakpapier waren gewikkeld. Het was een wonder als ze onbeschadigd aankwamen. Meestal waren enkele potjes beschadigd. Het was mijn vaders eer te na om die weg te gooien. Dus spreidde hij een theedoek op de tafel uit, zette een potje met versplinterde buitenkant vóór zich en begon met engelengeduld en een theelepeltje de pindakaas met glassplinters weg te scheppen, tot hij er zeker van was dat er geen splintertje meer in de pindakaas was te bekennen. Dat het geen peanuts waren kan ik je verzekeren. Misschien is het te danken aan de moeite die mijn vader heeft gedaan om de pindakaas te redden dat ik zo’n sterke band met die lekkernij heb ontwikkeld.

Overigens werd de pindakaas gedeeld met vrienden en bekenden.

Op internet zocht ik een plaatje van pindakaas uit de VS in oorlogstijd, maar ik vond het niet. Wel een aandoenlijk verhaal van een Amerikaan die als jong soldaat bij de aalmoezenier diende en gewonden liet aansterken met Frans stokbrood belegd met pindakaas: <http://med-dept.com/testimonies/floyd_freeman.php>