Tagarchief: Herinnering

Ouder en wijzer?

Hier in Brasil kan het niet anders of je komt veel, vooral jonge, mensen tegen met een T-shirt met Engelse teksten. De kans is niet gering dat, zeker buiten de heel grote steden, de drager niet weet wat voor boodschap zijn shirt uitdraagt. T-shirts worden vaak gekocht omdat de afbeelding, de letters of de kleuren aanspreken. Maar laatst kreeg ik sterk de indruk dat de drager van een shirt wel degelijk wist wat er op zijn borst stond. In de metro in Belo Horizonte, de hoofdstad van deelstaat Minas Gerais, las ik de tekst: Don’t grow up. It’s a trap! Ik kon me er iets bij voorstellen. De drager van het shirt leek me in de tweede helft van de twintig en hij keek zorgelijk uit zijn ogen; ervaringsdeskundige? Ouder en wijzer aan het worden?
Maar ja, wie of wat moet je geloven? In Vrij Nederland zei de filosofe Susan Neiman recent: “Het streven naar volwassenheid als ideaal moet hoognodig in de plaats komen van het bijgeloof dat de jeugd de ‘beste tijd van je leven’ zou zijn”. Meent ze dat echt of zou het een manier zijn om te verbloemen dat ze zelf het ouder worden eigenlijk ook problematisch vindt? Wat is nu echt de ‘trap’, vraag ik me af, ouder en twijfelachtiger geworden.

 

 

Memorie 44: De terreur van de reclame

Apple toont reclames in plaats van het plaatsje Lavras Novas MG
Apple toont reclames in plaats van het plaatsje Lavras Novas MG

Helaas, het beeld dat in mijn herinnering opdoemt, kan ik niet meer laten zien. Uit de nalatenschap van mijn opa Coolsma kreeg ik een stapel stafkaarten die met elkaar heel Nederland in beeld brachten. Ze stamden uit ongeveer 1920 en ze hadden een handzaam formaat, in mijn herinnering ongeveer 30cm hoog en iets minder breed, dubbelgevouwen, dus gemakkelijk mee te nemen tijdens een wandeling of fietstocht. Ze waren op een linnen ondergrond geplakt, wat ze zo ongeveer het eeuwige leven gaf. Tja, het waren de jaren waarin leveranciers er nog niet op uit waren ervoor te zorgen dat je je aankoop na een jaar of zelfs vijf jaar zou moeten vernieuwen. Ik kreeg de kaarten in de jaren dat ik nog niet eens een fiets had (die kreeg ik pas omstreeks mijn 16de of 17de jaar) en ik reisde er ‘virtueel’ mee. Zo tekende ik de meest rechtstreekse route van Sittard (waar ik woonde) naar Groningen (waar opa resideerde). Ik droomde dat ik op de fiets de ongeveer 300km zou afleggen.
Ik heb altijd een groot zwak voor wegenkaarten gehad, ongetwijfeld vanwege mijn hang naar reizen en trekken. Toen ik zelf een auto’tje had, kon ik het niet laten om vóór elke reis bij de ANWB de zeer gedetailleerde, voor leden gratis routebeschrijvingen te halen en in Frankrijk legde ik in de loop van vele vakanties een uitgebreide collectie Michelinkaarten aan en kocht ik vervolgens ook een populaire uitvoering van staf- of topografische kaarten die met elkaar heel Frankrijk voor me openlegden.
Ik heb ze allemaal weggegeven toen ik naar Brasil verhuisde en ik kan er nu dus geen afbeeldingen meer van laten zien. Overigens kocht ik hier opnieuw enkele wegenkaarten, die in kwaliteit helaas nog niet echt kunnen tippen aan wat ik in Europa gewend was, maar er zit verbetering in. Sedert enkele jaren dacht ik kaarten minder nodig te hebben. Ik beschik hier over een Tomtom en die is redelijk bruikbaar, maar af en toe blijkt die toch niet onbelangrijke toeristische plekken niet te kennen. Gelukkig, denk je dan, dat Apple een jaar of wat geleden zich ook op het topografische pad heeft begeven, met de nodige tamtam en pretenties. Maar op de eerste lichting kwam meteen veel kritiek, en terecht, want van de plattegrond van mijn woonplaats Mariana klopte weinig. Er stonden blokken groen als park gemarkeerd, waar in werkelijkheid geen groen was te bekennen, straten maakten bochten die in werkelijkheid niet bestonden en als je naar de Terminal Rodoviária, het busstation, wilde koersen, werd je hardnekkig naar het busstation in het naburige Ouro Preto verwezen.
Recent heb ik de nieuwste versie van de kaartenapplicatie van Apple op mijn computer geïnstalleerd. Die zou sterk zijn verbeterd. Dat valt tegen: het busstation in Mariana lijkt nog steeds niet te bestaan. Het staat wel op de kaart, maar met de zoekfunctie komt het nog steeds niet boven water. En recent zocht ik de route naar Lavras Novas, een distrito van Mariana‘s zusterstad Ouro Preto; een distrito is een op enige afstand gelegen afzonderlijke kern. Het is een klein plaatsje, maar het is een toeristische trekpleister en dus alleszins de moeite waard op de kaart te worden aangegeven.
Maar als ik invul dat ik naar ‘Lavras Novas, Minas Gerais’ wil, komt het plaatsje zelf niet in beeld. Wel word ik om de oren en ogen geslagen met allerlei bedrijven in de zeer wijde omgeving (tot wel 100km weg), die Lavras Novas (Braziliaans voor ‘nieuwe delf- of vindplaatsen’) in de naam hebben. Ik dacht: ik zal wel iets fout hebben gedaan, dus ik begon nog eens opnieuw, maar helaas met hetzelfde resultaat. Zie de afbeelding. De spelden op de kaart verwijzen naar een timmerfabriek, een bakkerij annex lunchroom, een zaak die edelstenen verkoopt en ze zelf misschien ook delft en een transportbedrijf.
Ook Google Maps maakt er een onbruikbaar potje van. Lavras Novas staat op de kaart, dat mag gezegd worden, maar waar precies het centrum is, wordt niet duidelijk. En je kunt op de kaart niet zien of de vroegere zandweg inmiddels is geasfalteerd (wat wel zo schijnt te zijn) en de enige merkpunten zijn de VVV en drie pousadas, eenvoudige hotels. Vergroot je de kaart nog wat, dan verschijnen  een restaurant en het postkantoor, maar de toeristische trekpleisters, onder andere watervallen, zijn niet te bekennen.
Ik vind het een ramp zoals de terreur van de reclame overal voortwoekert en de werkelijk belangrijke dingen in de wereld en soms in het leven aan het oog onttrekt. In plaats van de wereld open te leggen is het internet hard bezig de werkelijke wereld aan het zicht te onttrekken. Of bestaat de werkelijke wereld inmiddels al uit reclame? Je zou het haast gaan denken. Een tijdje geleden moest ik voor een staaroperatie naar het ziekenhuis in Ouro Preto. Google wist het niet aan te wijzen; ik vond wel de straat, maar zonder nadere indicatie.
Toch maar terug naar de papieren kaart, zolang die niet vergeven is van de reclame.

Nog een naschrift over kaartenmakers. Ik kwam, ook op internet, een kaartenaanbieder tegen, als ik het me goed herinner in Duitsland. Als iets Duits is, heb ik nog steeds de neiging te denken: dan zal de kwaliteit wel te vertrouwen zijn. Alvorens de applicatie aan te schaffen keek ik naar mijn eigen omgeving. Er bleek van alles niet te kloppen. Ik meldde het bij de kaartenmaker, die wat verongelijkt reageerde met de opmerking: meestal hebben mensen de kaart niet nodig in de buurt van hun eigen huis. Toen schreef ik hem: ik controleerde of ik bezoekers kon aanraden uw kaart te gebruiken, zodat ze me gemakkelijk kunnen vinden. En aan de situatie die je zelf goed kent, kun je de kwaliteit van een kaart afmeten. Hij moest toegeven dat ik daarin gelijk had. Het is dus erg oppassen geblazen met kaarten op internet.

Aanvulling/correctie: Google Maps geeft een zo te zien volledige routebeschrijving van mijn huis naar Lavras Novas. Ik ga hem binnenkort eens testen.

Memorie 39: Boekwinkeltjes

De winkel van Zef Pfeifer aan de Sittardse Steenweg in 1958. Op de voorgrond Rosie, dochter van Zef, met op haar arm haar zoon Jos Köhlen. Rechts in de benedenhoek is in de etalage een postzegelpakket te zien. Jos Köhlen stelde de foto ter beschikking.
De winkel van Zef Pfeifer aan de Sittardse Steenweg in 1958. Op de voorgrond Rosie, dochter van Zef, met op haar arm haar zoon Jos Köhlen. Rechts in de benedenhoek (rode ovaal) is in de etalage een postzegelpakket te zien.
Jos Köhlen stelde de foto ter beschikking.

Na mijn gymnasiumopleiding in Sittard ging ik voor enige tijd naar Utrecht. Ik stond er ingeschreven als theologisch student; zo omschreef mijn vader het ietwat cynisch, want ik kreeg er al gauw in de gaten dat een studie theologie iets heel anders was dan ik er mij bij had voorgesteld. Van studeren kwam dus weinig. In de paar maanden die ik in de Domstad doorbracht, woonde ik op een studentenkamer aan de F.C. Dondersstraat, om de hoek aan het eind van de straat, tegenover het Ooglijdersgasthuis. Als ik vandaar naar het universiteitsgebouw op het Domplein liep of terug naar huis, kwam ik in de Voorstraat langs een fascinerend winkeltje, dat was volgestouwd met tweedehands boeken en tijdschriften. Het was eigenlijk een beetje een donker hol en dat bepaalde de wat geheimzinnige sfeer. Als je de winkel binnenstapte, liep je tegen een toonbank op waarop flinke stapels tijdschriften lagen. Ik liep er geregeld binnen om een blik te werpen in bladen over vooral fotografie en doe-het-zelven. Het viel me op dat er naast me oudere mannen stonden met een wat verfomfaaid uiterlijk, die een korte, niet bijster geïnteresseerde blik wierpen in de stapels. Pas als ze bijna onderin waren beland, nam hun belangstelling vreemd genoeg toe. Toen ik zelf ook eens een keer bijna een hele stapel had doorzocht, kreeg ik een antwoord op mijn stille vraag wat die oudere heertjes er zochten. Ineens doemden er enkele nummers op van een tijdschrift dat, als ik het me goed herinner, ‘Noir et blanc’ heette. Ze stonden vol met foto’s van schaars geklede dames uit een jongere leeftijdscategorie. Pornografie dus.
Toen ik heel veel jaren later terugkwam in Utrecht, leerde ik al snel een andere tweedehands boekwinkel kennen, in de Domstraat, tussen het Janskerkhof en het Domplein. Dat was een heel ander winkeltje. Er viel meer daglicht naar binnen, maar het had ook de wat verstofte sfeer die aan veel winkels met tweedehands boeken eigen is. Je kon er terecht voor studieboeken, voor reisgidsen, voor literatuur, voor woordenboeken, voor kunst, eigenlijk voor alles wat een boek de moeite waard kan maken. Het winkeltje was lang niet altijd open. Het gebeurde meer dan eens dat het om onduidelijke redenen pas laat open ging of een hele dag gesloten bleef. Het winkeltje was niet diep, maar er was wel een trap naar een volgende etage. Voor mij was het één van die winkeltjes die het Utrechtse stadshart zijn bijzondere karakter gaven.
De laatste jaren dat ik in Utrecht woonde, kreeg ik de indruk dat het een aflopende zaak was. De winkel leek permanent gesloten te zijn. De etalageruiten werden steeds stoffiger en de boeken in de etalage leken geen verse vingerafdrukken meer te tonen.
Ik begon deze memorie in Sittard. Daar was ook een tweedehands winkeltje dat een bijzondere plaats in mijn geheugen wist te verwerven. De naam van de winkel was ik vergeten; maar inmiddels weet ik dat de eigenaar Zef Pfeifer heette. Zijn winkel stond aan de Steenweg, vanaf de Rijksweg gezien in de richting van het station, links, vlak vóór slagerij Vink.
In die tijd kocht ik nog maar weinig boeken, ook omdat mijn karige zakgeld daar niet toereikend voor was. Maar mijn vader was in mijn jonge jaren een postzegelverzameling voor mij begonnen. Vaders en zoons herkennen het vast wel: vaders die verwachten of hopen dat hun zoon hun geliefde hobby zal overnemen en als voorschot er zelf maar vast mee beginnen. Zo groeide ik op met een heel mooi postzegelalbum waarin op voorgedrukte bladzijden in zachtgroen alle ooit in Nederland uitgegeven postzegels waren voorgedrukt, met de bedoeling dat je er echte postzegels overheen plakte. Het album was uitgegeven door de AVRO, in mijn geboortejaar 1936.
Het boekwinkeltje aan de Steenweg had voorin de etalage pakketten liggen met gebruikte postzegels. Ze waren er in verschillende formaten en voor verschillende prijzen, ik meen vanaf 50 cent. Af en toe kreeg ik van mijn vader een paar kwartjes om zo’n pakketje te gaan kopen. Met kloppend hart maakten we voorzichtig het cellofaan open om de postzegels zo gaaf mogelijk te houden. Natuurlijk zaten vooral de goedkopere pakketten vol met gangbare postzegels. Die kon je hoogstens gebruiken om te ruilen of om weg te geven. Een heel enkele keer zat er een bijzondere zegel bij en dan zochten we naarstig naar de wellicht nog lege plek in het album.
Later kocht ik er weleens een boekje. Mijn eerste pocketboeken uit de Prismareeks en enkele Amerikaanse pockets met korte verhalen kwamen er vandaan. Maar dat ik het winkeltje aan de Sittardse Steenweg niet ben vergeten, komt vooral door een bijzondere gebeurtenis met een schoolkameraad. Het was een van oorsprong Rotterdamse jongen, die bij het Duitse bombardement in mei 1940 zijn beide ouders was verloren. Hij was terechtgekomen bij pleegouders in Limburg. Ik heb hem weleens thuis opgezocht. Zijn pleegouders hadden zelf geen kinderen en de sfeer in huis was ook niet erg kindvriendelijk; het zag er allemaal wat vormelijk uit. Ik had de indruk dat mijn klasgenoot zich er niet erg op zijn plek voelde. Het was overigens iemand met een heel bijzonder stel hersens. Zelf moest ik enorm blokken om een rijtje Franse woorden in mijn hoofd te krijgen. Hij daarentegen keek één keer aandachtig naar een rijtje nieuwe woorden en die had hij dan voor eeuwig paraat.
Op een dag verscheen hij niet op school. In die tijd werd dat onmiddellijk opgemerkt en de schoolleiding nam contact op met de (pleeg)ouders. Later hoorden we dat hij schoolboeken in het winkeltje aan de Steenweg te gelde had gemaakt en met de opbrengst een spoorkaartje naar Rotterdam had gekocht. Eén of twee dagen later was hij terug. De politie in zijn geboortestad had hem van de straat gevist en hem persoonlijk thuisgebracht. Ik kon me voorstellen dat hij in Rotterdam iets te zoeken had gehad. Maar er werd verder geen woord over gesproken.

Memorie 38: Gruizenstraat

Sittard, Klein Venetië
Sittard, Klein Venetië

Tegenwoordig, heb ik begrepen, is de Gruizenstraat in het Sittardse centrum een tamelijk chique straat. Vroeger was dat anders: het was een beetje een onderkruipsel in de binnenstad, vooral bekend bij de leden van de Hervormde Gemeente die er ter kerke gingen in wat vroeger een schuilkerk was geweest, die dan ook goed verstopt was. Naast de kerk stond een ‘verenigingsgebouw’, waar we ook nog enige tijd naar school gingen toen de Gustav Hoeferschool voor militaire doeleinden was gevorderd.

Een beetje meer allure had de andere kant van de kerk, gelegen aan een beek. Op oude ansichtkaarten (zie de foto) kreeg het buurtje de naam Klein Venetië, maar dat wekte een indruk die niet met de werkelijkheid overeenkwam.

De Gruizenstraat kon je gerust een volksbuurtje noemen. Het enige opvallende gebouw was Den Tempel, aan het einde van het straatje. Wat daar in die tijd gevestigd was, weet ik niet meer. Ik meen me te herinneren dat het zoiets als een stadsboerderij was. Heel veel later bleek er een sjiek restaurant te zijn gekomen.

In ‘mijn’ tijd, tussen 1942 en 1956, was het dus anders. Ik herinner me dat we na de zondagse kerkdienst op straat stonden te wachten tot mijn vader klaar was en met ons naar huis zou wandelen. Daarvóór hadden we in de consistoriekamer geholpen met de collecteopbrengst te tellen. Ik ruimde ook wel requisieten van de kerkdiensten op. Dat kwam me een keer op een standje van mijn vader te staan toen ik een restant van de avondmaalswijn uit de zilveren kan teruggoot in de fles. Omdat de wijn in de kan was gezegend, mocht die helemaal niet meer terug in de fles; dat heb ik goed onthouden.

Tijdens het wachten in de Gruizenstraat zag ik voor het eerst van mijn leven twee honden die na het bedrijven van de liefde aan elkaar geplakt waren gebleven. De overbuurman van de kerk liet een afwasteil met water komen en met een enorme plens scheidde hij reu en teef.

Naast de ingang van de kerk stond het modernste bouwsel van de Gruizenstraat, een garagebox met een stalen kanteldeur. In de rechter bovenhoek stond geschilderd: Verboden te wateren. Een klasgenoot keek er eens naar, trok een krijtje uit zijn zak en liet een ander met gevouwen handen als trapje fungeren. Toen schreef hij onder het verbod: Zo hoog komen we niet eens!!!

Triviale, maar desalniettemin dierbare herinneringen.

Marijke Geilen van de Vereniging Sittards Verleden stuurde mij een link naar een korte TV-uitzending over de restauratie van het ‘Gruizenkerkje’, zoals het tegenwoordig wordt genoemd.

Memorie 37: Appeltjes van oranje

Sinaasappel op school
Sinaasappel op school

Het was in de oorlogstijd, ik vermoed  1943 of 1944. Meester Oosterling, onze onderwijzer op de Gustav Hoefferschool, gaf opdracht de volgende dag een fruit- of aardappelschilmesje mee te nemen. Die dag wachtte een verrassing: we kregen allemaal een sinaasappel. Die hadden we voor het laatst een jaar of drie, vier geleden gezien en voor sommigen zal de aanblik misschien wel onbekend zijn geweest. Ik vermoed dat het een actie van het internationale Rode Kruis was, om gebrek aan vitamine C te voorkomen. Vanwege de kleur waren het appeltjes van oranje, maar zo mochten ze zeker niet worden genoemd. En de kans was groot dat ze uit het door Franco dictatoriaal geregeerde Spanje kwamen.

We leerden dat als je de schil er in vier gelijke stukken af wist te snijden je scheepjes overhield. Zo ontstonden er op de schoolbanken kleine zilvervloten. In mijn herinnering is het maar eenmaal voorgekomen.

Memorie 36: Taalverwarring

Een paar jaar geleden stond ik op mijn beurt te wachten in één van de mooie winkels in keuken- en restaurantartikelen die Utrecht rijk is. Het was er druk en bij de toonbank, vlakbij de ingang, was de sfeer een beetje gejaagd, zag ik op afstand. Een klant wilde een mes kopen en ik wist uit ervaring dat er vlijmscherpe keukenmessen op de toonbank lagen. Eén van de verkoopsters demonstreerde kennelijk een mes, sneed zich in een vinger en riep luid en scherp: Cut! Ze liep met een bloedende vinger langs me, vermoedelijk om een pleister te zoeken. ‘Uw Engelse uitspraak is perfect!’, zei ik tegen haar, om haar op te beuren. Maar ze reageerde niet. Toen bedacht ik me dat er taalverwarring moest zijn opgetreden. Ik had kennelijk een k voor een c aangehoord.

Memorie 35: Frontsoldaten

Gustav_Hoeferschool
Deze foto van de oude school kreeg ik weer van Marijke Geilen, secretaris van de Vereniging Sittards Verleden. Aan de linkerkant is duidelijk het afdak te zien waaronder door Duitse militairen een varken werd geslacht.

Naast ons huis aan de Rijksweg Zuid, op de hoek van de Wilhelminastraat, stond aan de andere kant, dicht bij de Kleine Steeg, de Gustav Hoeferschool, de school voor protestants lager onderwijs in Sittard. Ik heb aan die school uitsluitend goede herinneringen, en beslist niet alleen omdat mijn vader zich daar in veiligheid wist te stellen (zie Memorie 34). Ik ben er vanaf oktober 1942 tot de zomer van 1947 naar school gegaan. Ik herinner het mij als een heel plezierig en ruim gebouw, met veel uitzicht naar buiten.
Tegen het einde van de oorlog werd het gebouw door de Duitsers gebruikt; wij kregen in die periode les in het Verenigingsgebouw van de Hervormde Kerk aan de Gruizenstraat. Ik herinner mij dat ik op een vrije middag met een vriendje op het schoolplein ging kijken. Een paar Duitse militairen, van wie er één in mijn herinnering in kokstenue was gestoken, probeerden er met een grote moker een spartelend varken op een bed van stro van het leven te beroven. Wij namen meteen de benen.
Kort na de bevrijding namen Amerikaanse militairen het schoolgebouw in gebruik als ‘restcenter’ voor militairen die er een paar dagen konden bijkomen van wat ze aan het front hadden moeten doorstaan.
Ik zie het nog vóór me: een colonne vrachtauto’s met zichtbaar vermoeide en vervuilde soldaten, die in ganzenpas over het toegangspad naast ons huis, gebogen onder de plunje die ze meezeulden, naar het schoolgebouw sloften. Daar konden ze zichzelf weer toonbaar maken, uitslapen, eten zoveel ze wilden.
De staf van het restcenter was ingekwartierd in ons huis, op de hogere etages. Ik herinner me vooral een sergeant, de commandant van de keuken. Hij nam ons vaak mee, de school in. Dan zagen we hoe in één lokaal op stellingen grote gamellen werden warmgehouden met eten dat voor ons vaak nieuw was: maïskorrels uit blik, kaas uit blik, pindakaas. En wat me het meest is bijgebleven: er waren altijd pannenkoeken te krijgen, de Amerikanen namen er één van de stapel en doopten die in een gamel met suikerwater. Daarna peuzelden ze de pannenkoek op zoals Scheveningers een haring, met het hoofd in de nek.
Als de lunchtijd voorbij was, kwam de sergeant naar de achterdeur van ons huis en riep: Pots and pans! Wij liepen dan met pannen en schalen met hem mee en kregen alle overgebleven eten mee naar huis (zie Memorie 6).
Als de militairen na een paar dagen weer mens waren geworden, vertrokken ze, fris maar zichtbaar niet erg vrolijk, weer naar het front. Het schoolgebouw werd schoongemaakt en opgeruimd en later op de dag nam een nieuwe ploeg vermoeide en vervuilde bevrijders er voor een paar dagen zijn intrek in.

Wij waren in Sittard bevrijd door de Amerikanen, maar van tijd tot tijd kwamen er ook Engelse militairen even in Sittard terecht. Ik leerde al vroeg dat het niet altijd goed boterde tussen de verschillende bevrijders. Terwijl bij ons Amerikanen waren ingekwartierd, belden er op een avond een paar Engelsen aan. Ze zochten een plek voor de nacht en waren door iemand naar mijn vader gestuurd. Het bleek een tankbemanning te zijn die de volgende ochtend verder moest. Mijn vader legde uit dat er Amerikanen in huis waren. In mijn herinnering gingen de Engelsen daarom naar een ander adres in de buurt, maar later kwamen ze terug en vroegen ze toch bij ons te mogen overnachten. Op kousenvoeten gingen ze naar de eerste etage, sloten zich daar op in onze logeerkamer en kwamen er niet meer uit. De volgende ochtend vóór dag en dauw stuurde mijn vader me met een ketel warm water naar de kortstondige gasten, zodat ze zich konden scheren. Voordat de Amerikanen een etage hoger wakker werden, waren de Engelsen al vertrokken. Op een toilettafel in de logeerkamer kwam ik donkergroene blikjes tegen met restanten van jam en ander broodbeleg.
Op een gegeven moment vertrokken de Amerikanen uit het schoolgebouw. Dezelfde dag kwam er een Engelse colonne die een ruimte zocht om een peloton tijdelijk te huisvesten. Ze vroegen hoe het zat met het schoolgebouw. Mijn vader vertelde dat het in gebruik was geweest bij Amerikanen en dat vermoedelijk andere Amerikanen er weer hun intrek wilden nemen. Als ik het me goed herinner, kwam er dezelfde of de volgende dag een Amerikaanse legereenheid die de school opeiste. Het was duidelijk geen vriendschappelijk treffen; de Engelsen vertrokken en de Amerikanen namen de school weer in gebruik.

Gustav_Hoeferschool_nw
Deze foto vond mijn zus Jenneken Beij-Coolsma in het archief van de Media Groep Limburg.

Toen het schoolgebouw  zijn oorspronkelijke bestemming terugkreeg, konden wij vanuit de tuin achter ons huis bijna direct de school binnenstappen. Vroeger was er een afrastering geweest, maar de Amerikanen moesten met hun vrachtauto’s naar de andere kant van de school en reden het hek finaal plat, zodat onze tuin en het schoolplein geruime tijd in elkaar overliepen. Toen de oorlog al ruim voorbij was, werd er een muur opgetrokken rondom het terrein van de school.

De Gustav Hoeferschool lag dus eigenlijk aan de Kleine Steeg. Tussen de school en de Rijksweg lag een stuk grond van de Hervormde gemeente dat door iemand werd gebruikt als een moestuin. Naderhand veranderde dat, toen een commissie besloot dat er een protestantse kleuterschool moest komen. Er werd een houten geprefabriceerd gebouw met twee klaslokalen besteld. Een groep vrijwilligers onder leiding van de heer Van der Pol, zeer bekend in het zuiden als uitvoerder van de Wegenbouwmaatschappij Utrecht en kerkeraadslid van de Hervormde Gemeente Sittard, groef op een zaterdag sleuven voor de fundering, mengde cement, zand en water en stortte ten slotte een mooi fundament waarop het gebouw in weinig tijd kon worden opgetrokken.

Memorie 34: Tempo, tempo!

Oorlog&Bevrijding 05
Marijke Geilen, secretaris van de Vereniging Sittards Verleden, stuurde mij deze foto van Duitse soldaten die hals over kop het klooster in Sittard verlieten

Het moet begin september 1944 zijn geweest, vlak vóór Sittards bevrijding. De Duitsers vluchtten naar huis. De godganse dag trokken er colonnes met legervrachtwagens over de rijksweg, dwars door Sittard en vlak vóór ons huis langs naar het noorden. Het zag ernaar uit dat het een ongeorganiseerde terugtocht was. Er kwamen behalve die colonnes ook afzonderlijke soldaten op de fiets langs. Ik herinner mij dat op de laadbak van een vrachtauto een paar Duitse soldaten half verscholen waren achter plunjezakken. Vóór hen een jutezak, waaruit de kop van een gans omhoog stak. Hun lunchpakket?

Op het kruispunt bij ons huis stond een wat oudere Duitse militair het verkeer te regelen. In mijn herinnering gebruikte hij maar een heel beperkt vocabulaire. Terwijl hij met zijn arm zwaaide, leek hij de hele dag alleen maar Tempo! Tempo! te roepen.

Maar dat hij, als het nodig was, een uitgebreidere woordenschat had, bleek toen mijn vader het aan de stok kreeg met een soldaat die de fiets vorderde van een bezoeker die met mijn vader bij de stoep stond te kijken naar de terugtocht van de bezetters. ‘Heb je daar toestemming voor?’ vroeg mijn vader aan de Duitser. Eerder had hij daarmee wel eens succes gehad. Maar nu ging het anders. De jonge soldaat trok een revolver, de verkeersregelaar zag het en schreeuwde naar mijn vader: ‘Laufen Sie was Sie laufen können!’. Op de stoep van de Wilhelminastraat naast ons huis stonden platanenbomen en mijn vader zigzagde als een haas tussen de bomen door. De schoten van de Duitser gingen steeds langs de andere kant. Dat hoorden we later van mensen die het hadden zien gebeuren.

Ik stond bij mijn moeder in de keuken en we hoorden kogels langs fluiten. Een kennis van mijn ouders kwam aarzelend de keuken in en vroeg aan mijn moeder: ‘Weet u dat er op uw man is geschoten?’

Een uur later kwam mijn vader weer tevoorschijn. Hij had zich schuil gehouden in een verborgen ruimte in de naast ons huis staande school.

Deze herinnering past heel mooi bij wat mijn vader vaak zei: onder die Duitsers zijn ook heel goede mensen, hoor. Dat werd hem wel eens kwalijk genomen door mensen die er liever een beperkte blik op nahielden. Maar voor mij was het een wijze levensles.

Memorie 33: Water rondom de Moerdijkbrug

Moerdijkbrug. Foto uit het Utrechts Archief.

De dierentuin. Op de plek waar ik nu woon is de dichtstbijzijnde te vinden op meer dan 100 kilometer; met het moderne transport is dat gemakkelijk op één dag te doen.

In mijn Limburgse jeugd was het andere koek. Er waren toen in Nederland maar een paar dierentuinen en het dichtste bij was vermoedelijk Burgers Dierenpark in Arnhem. Vooral in de oorlogsjaren was de reis daar naartoe een hele onderneming. Daardoor bracht mijn eerste bezoek aan een dierentuin mij via Breda naar Rotterdam. Inderdaad: Blijdorp!

Ik logeerde af en toe bij een oom en tante in Princenhage, onder de paraplu van Breda. Ik denk dat het in 1943 was dat mijn tante voorstelde om een dag naar Blijdorp te gaan. Ik herinner me van de dierentuin vooral het voederen van nijlpaarden. Toen we die grote, uit het water oprijzende, logge beesten stonden te bewonderen, verscheen naast ons een verzorger met een emmer vol donkerbruine broden. De nijlpaarden hadden hem meteen in de gaten, sperden hun enorme bekken wijdopen en tot mijn stomme verbazing gooide de verzorger er een heel brood in. En dat in oorlogstijd.

Maar de meeste indruk maakte die dag de treinreis over de Moerdijkbrug. Dat was natuurlijk een strategisch object dat door de bezettende Duitsers streng moest worden bewaakt. Daarom moesten, ook op die warme, zomerse dag, tijdens het passeren van de brug de ramen gesloten zijn zodat er geen explosieven naar buiten konden worden gegooid. Het was de tijd van passagierstreinen met wagons die bestonden uit van elkaar gescheiden coupé’s, die als voorgesneden boterhammen aan elkaar vast zaten. Elke coupé had zijn eigen deuren, aan elke kant één, en elke deur had zijn eigen venster, dat met een zware leren riem kon worden opgetild of omlaag gelaten. Bij het naderen van de brug moesten de ramen dicht, want aan weerszijden van het spoor stonden Duitse soldaten met emmers water. Als ze een niet-gesloten raam ontdekten, gooiden ze er water naar binnen.

Treincoupé op een blik van Droste. De riem om het raam te sluiten is goed te herkennen onder het raamkozijn.

Een reiziger in onze coupé probeerde het raam te sluiten, maar de metalen omlijsting bleek klem te zitten in de sponning en er was geen beweging in te krijgen. Onze medereiziger had er misschien al ervaring mee. Hij griste een overjas van een haakje en spande die met zijn armen over het open kozijn, hem van onderen met zijn buik vastklemmend, zodat de wind er geen vat op kreeg. Zo bereikten we droog de andere oever en later op de dag de hongerige nijlpaarden.

Bij de Moerdijkbrug moest ik altijd aan die treinreis denken, ook toen ik een jaar na de Watersnoodramp met mijn neef naar Dordrecht fietste en we langs de hooggelegen weg aan stro in de bomen konden zien hoe ontstellend hoog het water er in februari 1953 was gekomen. In de buurt van de brug kochten we in een kruidenierswinkel een reep chocolade. De stuiver die we terugkregen zag er groen uit. “Hij is echt hoor”, zei de mevrouw van de winkel, “hij heeft alleen een tijd in het water gelegen.”