Een tastbare herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, die ik meemaakte in Enschede en in Sittard. Iedereen die in het bevolkingsregister was ingeschreven kreeg een Distributiestamkaart en op vertoon daarvan werden bonnen uitgereikt die konden worden ingewisseld voor levensmiddelen, kleding of, als je daarvoor in aanmerking kwam, bijvoorbeeld een fiets. Verzetsgroepen deden overvallen om distributiekaarten en bonnen te bemachtigen voor mensen die waren ondergedoken.
In de loop van de oorlog werden de oorspronkelijke stamkaarten vervangen door deze Tweede Distributie Stamkaart. Het kon gelukkig niet voorkomen dat het verzet voor onderduikers in nieuwe kaarten kon voorzien.
Het was in de oorlogstijd, ik vermoed 1943 of 1944. Meester Oosterling, onze onderwijzer op de Gustav Hoefferschool, gaf opdracht de volgende dag een fruit- of aardappelschilmesje mee te nemen. Die dag wachtte een verrassing: we kregen allemaal een sinaasappel. Die hadden we voor het laatst een jaar of drie, vier geleden gezien en voor sommigen zal de aanblik misschien wel onbekend zijn geweest. Ik vermoed dat het een actie van het internationale Rode Kruis was, om gebrek aan vitamine C te voorkomen. Vanwege de kleur waren het appeltjes van oranje, maar zo mochten ze zeker niet worden genoemd. En de kans was groot dat ze uit het door Franco dictatoriaal geregeerde Spanje kwamen.
We leerden dat als je de schil er in vier gelijke stukken af wist te snijden je scheepjes overhield. Zo ontstonden er op de schoolbanken kleine zilvervloten. In mijn herinnering is het maar eenmaal voorgekomen.
Deze foto van de oude school kreeg ik weer van Marijke Geilen, secretaris van de Vereniging Sittards Verleden. Aan de linkerkant is duidelijk het afdak te zien waaronder door Duitse militairen een varken werd geslacht.
Naast ons huis aan de Rijksweg Zuid, op de hoek van de Wilhelminastraat, stond aan de andere kant, dicht bij de Kleine Steeg, de Gustav Hoeferschool, de school voor protestants lager onderwijs in Sittard. Ik heb aan die school uitsluitend goede herinneringen, en beslist niet alleen omdat mijn vader zich daar in veiligheid wist te stellen (zie Memorie 34). Ik ben er vanaf oktober 1942 tot de zomer van 1947 naar school gegaan. Ik herinner het mij als een heel plezierig en ruim gebouw, met veel uitzicht naar buiten.
Tegen het einde van de oorlog werd het gebouw door de Duitsers gebruikt; wij kregen in die periode les in het Verenigingsgebouw van de Hervormde Kerk aan de Gruizenstraat. Ik herinner mij dat ik op een vrije middag met een vriendje op het schoolplein ging kijken. Een paar Duitse militairen, van wie er één in mijn herinnering in kokstenue was gestoken, probeerden er met een grote moker een spartelend varken op een bed van stro van het leven te beroven. Wij namen meteen de benen.
Kort na de bevrijding namen Amerikaanse militairen het schoolgebouw in gebruik als ‘restcenter’ voor militairen die er een paar dagen konden bijkomen van wat ze aan het front hadden moeten doorstaan.
Ik zie het nog vóór me: een colonne vrachtauto’s met zichtbaar vermoeide en vervuilde soldaten, die in ganzenpas over het toegangspad naast ons huis, gebogen onder de plunje die ze meezeulden, naar het schoolgebouw sloften. Daar konden ze zichzelf weer toonbaar maken, uitslapen, eten zoveel ze wilden.
De staf van het restcenter was ingekwartierd in ons huis, op de hogere etages. Ik herinner me vooral een sergeant, de commandant van de keuken. Hij nam ons vaak mee, de school in. Dan zagen we hoe in één lokaal op stellingen grote gamellen werden warmgehouden met eten dat voor ons vaak nieuw was: maïskorrels uit blik, kaas uit blik, pindakaas. En wat me het meest is bijgebleven: er waren altijd pannenkoeken te krijgen, de Amerikanen namen er één van de stapel en doopten die in een gamel met suikerwater. Daarna peuzelden ze de pannenkoek op zoals Scheveningers een haring, met het hoofd in de nek.
Als de lunchtijd voorbij was, kwam de sergeant naar de achterdeur van ons huis en riep: Pots and pans! Wij liepen dan met pannen en schalen met hem mee en kregen alle overgebleven eten mee naar huis (zie Memorie 6).
Als de militairen na een paar dagen weer mens waren geworden, vertrokken ze, fris maar zichtbaar niet erg vrolijk, weer naar het front. Het schoolgebouw werd schoongemaakt en opgeruimd en later op de dag nam een nieuwe ploeg vermoeide en vervuilde bevrijders er voor een paar dagen zijn intrek in.
Wij waren in Sittard bevrijd door de Amerikanen, maar van tijd tot tijd kwamen er ook Engelse militairen even in Sittard terecht. Ik leerde al vroeg dat het niet altijd goed boterde tussen de verschillende bevrijders. Terwijl bij ons Amerikanen waren ingekwartierd, belden er op een avond een paar Engelsen aan. Ze zochten een plek voor de nacht en waren door iemand naar mijn vader gestuurd. Het bleek een tankbemanning te zijn die de volgende ochtend verder moest. Mijn vader legde uit dat er Amerikanen in huis waren. In mijn herinnering gingen de Engelsen daarom naar een ander adres in de buurt, maar later kwamen ze terug en vroegen ze toch bij ons te mogen overnachten. Op kousenvoeten gingen ze naar de eerste etage, sloten zich daar op in onze logeerkamer en kwamen er niet meer uit. De volgende ochtend vóór dag en dauw stuurde mijn vader me met een ketel warm water naar de kortstondige gasten, zodat ze zich konden scheren. Voordat de Amerikanen een etage hoger wakker werden, waren de Engelsen al vertrokken. Op een toilettafel in de logeerkamer kwam ik donkergroene blikjes tegen met restanten van jam en ander broodbeleg.
Op een gegeven moment vertrokken de Amerikanen uit het schoolgebouw. Dezelfde dag kwam er een Engelse colonne die een ruimte zocht om een peloton tijdelijk te huisvesten. Ze vroegen hoe het zat met het schoolgebouw. Mijn vader vertelde dat het in gebruik was geweest bij Amerikanen en dat vermoedelijk andere Amerikanen er weer hun intrek wilden nemen. Als ik het me goed herinner, kwam er dezelfde of de volgende dag een Amerikaanse legereenheid die de school opeiste. Het was duidelijk geen vriendschappelijk treffen; de Engelsen vertrokken en de Amerikanen namen de school weer in gebruik.
Deze foto vond mijn zus Jenneken Beij-Coolsma in het archief van de Media Groep Limburg.
Toen het schoolgebouw zijn oorspronkelijke bestemming terugkreeg, konden wij vanuit de tuin achter ons huis bijna direct de school binnenstappen. Vroeger was er een afrastering geweest, maar de Amerikanen moesten met hun vrachtauto’s naar de andere kant van de school en reden het hek finaal plat, zodat onze tuin en het schoolplein geruime tijd in elkaar overliepen. Toen de oorlog al ruim voorbij was, werd er een muur opgetrokken rondom het terrein van de school.
De Gustav Hoeferschool lag dus eigenlijk aan de Kleine Steeg. Tussen de school en de Rijksweg lag een stuk grond van de Hervormde gemeente dat door iemand werd gebruikt als een moestuin. Naderhand veranderde dat, toen een commissie besloot dat er een protestantse kleuterschool moest komen. Er werd een houten geprefabriceerd gebouw met twee klaslokalen besteld. Een groep vrijwilligers onder leiding van de heer Van der Pol, zeer bekend in het zuiden als uitvoerder van de Wegenbouwmaatschappij Utrecht en kerkeraadslid van de Hervormde Gemeente Sittard, groef op een zaterdag sleuven voor de fundering, mengde cement, zand en water en stortte ten slotte een mooi fundament waarop het gebouw in weinig tijd kon worden opgetrokken.
Marijke Geilen, secretaris van de Vereniging Sittards Verleden, stuurde mij deze foto van Duitse soldaten die hals over kop het klooster in Sittard verlieten
Het moet begin september 1944 zijn geweest, vlak vóór Sittards bevrijding. De Duitsers vluchtten naar huis. De godganse dag trokken er colonnes met legervrachtwagens over de rijksweg, dwars door Sittard en vlak vóór ons huis langs naar het noorden. Het zag ernaar uit dat het een ongeorganiseerde terugtocht was. Er kwamen behalve die colonnes ook afzonderlijke soldaten op de fiets langs. Ik herinner mij dat op de laadbak van een vrachtauto een paar Duitse soldaten half verscholen waren achter plunjezakken. Vóór hen een jutezak, waaruit de kop van een gans omhoog stak. Hun lunchpakket?
Op het kruispunt bij ons huis stond een wat oudere Duitse militair het verkeer te regelen. In mijn herinnering gebruikte hij maar een heel beperkt vocabulaire. Terwijl hij met zijn arm zwaaide, leek hij de hele dag alleen maar Tempo! Tempo! te roepen.
Maar dat hij, als het nodig was, een uitgebreidere woordenschat had, bleek toen mijn vader het aan de stok kreeg met een soldaat die de fiets vorderde van een bezoeker die met mijn vader bij de stoep stond te kijken naar de terugtocht van de bezetters. ‘Heb je daar toestemming voor?’ vroeg mijn vader aan de Duitser. Eerder had hij daarmee wel eens succes gehad. Maar nu ging het anders. De jonge soldaat trok een revolver, de verkeersregelaar zag het en schreeuwde naar mijn vader: ‘Laufen Sie was Sie laufen können!’. Op de stoep van de Wilhelminastraat naast ons huis stonden platanenbomen en mijn vader zigzagde als een haas tussen de bomen door. De schoten van de Duitser gingen steeds langs de andere kant. Dat hoorden we later van mensen die het hadden zien gebeuren.
Ik stond bij mijn moeder in de keuken en we hoorden kogels langs fluiten. Een kennis van mijn ouders kwam aarzelend de keuken in en vroeg aan mijn moeder: ‘Weet u dat er op uw man is geschoten?’
Een uur later kwam mijn vader weer tevoorschijn. Hij had zich schuil gehouden in een verborgen ruimte in de naast ons huis staande school.
Deze herinnering past heel mooi bij wat mijn vader vaak zei: onder die Duitsers zijn ook heel goede mensen, hoor. Dat werd hem wel eens kwalijk genomen door mensen die er liever een beperkte blik op nahielden. Maar voor mij was het een wijze levensles.
Iemand herinnerde mij naar aanleiding van Memorie 19 aan het feit dat je in de oorlog geen radio mocht hebben. Die moest bij de Duitsers worden ingeleverd.
Wij woonden, toen de oorlog begon, in Enschede en één van mijn vroege herinneringen is dat mijn ouders een gesprek hadden over de vraag of zij de radio zouden inleveren of niet. Mijn moeder was er, als ik het me goed herinner, voor om geen onnodig risico te lopen en dat ding maar in te leveren. Maar vader voorzag dat het een belangrijke bron van informatie kon zijn en uiteindelijk bleef de radio in huis, zij het uiteraard op een verborgen plek.
Mijn vader legde mijn zus en mij uit dat wij maar net moesten doen of we al een hele tijd geen radio meer hadden. Ik vatte dat letterlijk op en toen mijn zus de volgende dag een schoolboek kwijt was en mopperde: gisterenavond lag het nog op de radio, zei ik: hoe kan dat nou, we hebben toch al lang geen radio meer?
In de pastorie in Sittard, waar we eind 1942 naar toe verhuisden, zat boven wandkasten in de slaapkamer van mijn ouders een soort verborgen bergruimte, waar vader de radio in wist te wurmen. Als hij de kust veilig waande, tilde hij een plank op, trok een verlengsnoer tevoorschijn en kon net bij de volumeknop. Zo volgden we het nieuws van Radio Oranje.
We hadden in de zomer van 1944 een groepje Duitsers ingekwartierd gekregen die in onze voorkamer een verbindingscentrum hadden ingericht. Twee dagen vóór de bevrijding kwam de jonge commandant mijn vader halen. Komt u bij ons maar even naar het laatste nieuws luisteren, zei hij; het duurt niet lang meer voordat u bevrijd zult zijn. Naderhand vertrouwde hij mijn vader toe dat ze wel in de gaten hadden dat wij zelf ook naar de radio luisterden.
Het waren vriendelijke militairen, die weleens een praatje waren komen maken. Een voorbeeld van het gelijk van mijn vader dat er ook goede Duitsers waren. Op de ochtend van hun vertrek haalde de commandant vader op en hij zette de twee of drie anderen in de gang in de houding. Hij meldde zich bij vader af met de wens dat de Amerikanen ons snel zouden bereiken.
Onze digitale revolutie heeft ook een nieuwe emancipatiegolf veroorzaakt, in die zin dat iedereen, ongeacht zijn kennis, ervaring, intelligentie, ieder ogenblik de hele wereld kan laten weten wat hij van alles vindt. Hofland, de Groene, 24-04-2012