Tagarchief: Utrecht

Memorie 48: Gesloten vensters

Janela_CatasAltas_webToen ik in één van de hoogste klassen van het gymnasium zat, nodigde een vriend en klasgenoot me uit met hem en zijn ouders een dag naar Antwerpen te gaan. Dat was in die tijd (eerste helft vijftiger jaren) een reis om U tegen te zeggen.

De avond tevoren nam mijn vader mij even apart. Hij moest me waarschuwen, zei hij, met een ondeugende schittering in zijn ogen. In de buurt van de Antwerpse haven zou ik vensters kunnen zien van waarachter vrouwen mij zouden kunnen uitnodigen bij hen binnen te komen. Daar kon ik maar beter niet op ingaan. Waarom? Dat vertelde vader me niet.

De volgende dag maakten we een wandeling, ook in de buurt van de havens, maar ik kwam nergens mevrouwen achter vensters tegen. Geen gevaar te duchten, dus. Maar ik kwam er ook niet achter aan welk gevaar ik was ontkomen. Dat leerde ik pas enkele jaren later, toen ik een tijdje in Amsterdam studeerde.

Het was de enige seksuele opvoeding die ik van mijn ouders kreeg, al wist ik dus nog helemaal niets van seksualiteit. Ik was, zoals dat toen heette, groen tot ver achter mijn oren. Mijn eerste liefde zinspeelde er wel op en gaf me boeken te lezen waarvan ze hoopte dat die me wakker zouden schudden, maar helaas… Ik was kennelijk nog te ‘onschuldig’. En één keer, toen we op een fietstochtje ergens in het gras waren gaan liggen en ik haar voorzichtig betastte, zei ze meteen: je laat toch nog wel iets over voor als we getrouwd zijn? Ik schrok me te pletter en dacht dat ik met mijn aanraking al veel te ver was gegaan.

Dat ze het anders had bedoeld werd me pas duidelijk toen ik door een vriend attent werd gemaakt op de sprookjes van duizend-en-één-nacht in de vermakelijke ‘vertalingen’ van Paul Rodenko. Ik las die in militaire dienst en lag te schateren op mijn brits. Een kamergenoot vroeg me wat er te lachen viel en ik las een stukje voor. Prompt werd ik bevorderd tot voorlezer-van-dienst tot het boekje uit was. Voor mij waren toen onverwachte vensters opengegaan.

Een beetje verwante opvoeding kreeg ik van mijn ouders nog toen ik verloofd was. Met mijn verloofde logeerde ik een weekend bij mijn ouders. Ik sliep op de tweede etage, mijn verloofde met mijn beide jongere zussen op de eerste etage, op veilige afstand dus. Toen ik ’s ochtends wakker werd, daalde ik af naar de ‘meisjeskamer’ en ging in pyjama op de rand van het bed zitten keuvelen. Ineens stak mijn moeder haar neus om de hoek van de deur, ze kreeg mij in het vizier, haar ogen schoten vuur en ze riep: nééééé, dat kan niet! In de loop van de ochtend riep mijn vader mij op het matje. Bij mijn aanstaande op de slaapkamer komen, dat mocht pas als ik getrouwd zou zijn.

Ik bleek het spits te hebben afgebeten voor mijn jongere broers en zussen. Jaren later vertelde mijn vader me, eveneens met die schittering in zijn ogen, dat hij één van mijn broers in Utrecht was gaan opzoeken. De hospita zei: u weet waar zijn kamer is, gaat u maar naar boven. Daar trof vader niet mijn broer aan, maar diens vriendin genoeglijk tussen de lakens. Vader vond het prachtig, en ik was eerlijk gezegd wel een beetje jaloers dat zijn normen duidelijk vrijzinniger waren geworden.

 

Memorie 39: Boekwinkeltjes

De winkel van Zef Pfeifer aan de Sittardse Steenweg in 1958. Op de voorgrond Rosie, dochter van Zef, met op haar arm haar zoon Jos Köhlen. Rechts in de benedenhoek is in de etalage een postzegelpakket te zien. Jos Köhlen stelde de foto ter beschikking.
De winkel van Zef Pfeifer aan de Sittardse Steenweg in 1958. Op de voorgrond Rosie, dochter van Zef, met op haar arm haar zoon Jos Köhlen. Rechts in de benedenhoek (rode ovaal) is in de etalage een postzegelpakket te zien.
Jos Köhlen stelde de foto ter beschikking.

Na mijn gymnasiumopleiding in Sittard ging ik voor enige tijd naar Utrecht. Ik stond er ingeschreven als theologisch student; zo omschreef mijn vader het ietwat cynisch, want ik kreeg er al gauw in de gaten dat een studie theologie iets heel anders was dan ik er mij bij had voorgesteld. Van studeren kwam dus weinig. In de paar maanden die ik in de Domstad doorbracht, woonde ik op een studentenkamer aan de F.C. Dondersstraat, om de hoek aan het eind van de straat, tegenover het Ooglijdersgasthuis. Als ik vandaar naar het universiteitsgebouw op het Domplein liep of terug naar huis, kwam ik in de Voorstraat langs een fascinerend winkeltje, dat was volgestouwd met tweedehands boeken en tijdschriften. Het was eigenlijk een beetje een donker hol en dat bepaalde de wat geheimzinnige sfeer. Als je de winkel binnenstapte, liep je tegen een toonbank op waarop flinke stapels tijdschriften lagen. Ik liep er geregeld binnen om een blik te werpen in bladen over vooral fotografie en doe-het-zelven. Het viel me op dat er naast me oudere mannen stonden met een wat verfomfaaid uiterlijk, die een korte, niet bijster geïnteresseerde blik wierpen in de stapels. Pas als ze bijna onderin waren beland, nam hun belangstelling vreemd genoeg toe. Toen ik zelf ook eens een keer bijna een hele stapel had doorzocht, kreeg ik een antwoord op mijn stille vraag wat die oudere heertjes er zochten. Ineens doemden er enkele nummers op van een tijdschrift dat, als ik het me goed herinner, ‘Noir et blanc’ heette. Ze stonden vol met foto’s van schaars geklede dames uit een jongere leeftijdscategorie. Pornografie dus.
Toen ik heel veel jaren later terugkwam in Utrecht, leerde ik al snel een andere tweedehands boekwinkel kennen, in de Domstraat, tussen het Janskerkhof en het Domplein. Dat was een heel ander winkeltje. Er viel meer daglicht naar binnen, maar het had ook de wat verstofte sfeer die aan veel winkels met tweedehands boeken eigen is. Je kon er terecht voor studieboeken, voor reisgidsen, voor literatuur, voor woordenboeken, voor kunst, eigenlijk voor alles wat een boek de moeite waard kan maken. Het winkeltje was lang niet altijd open. Het gebeurde meer dan eens dat het om onduidelijke redenen pas laat open ging of een hele dag gesloten bleef. Het winkeltje was niet diep, maar er was wel een trap naar een volgende etage. Voor mij was het één van die winkeltjes die het Utrechtse stadshart zijn bijzondere karakter gaven.
De laatste jaren dat ik in Utrecht woonde, kreeg ik de indruk dat het een aflopende zaak was. De winkel leek permanent gesloten te zijn. De etalageruiten werden steeds stoffiger en de boeken in de etalage leken geen verse vingerafdrukken meer te tonen.
Ik begon deze memorie in Sittard. Daar was ook een tweedehands winkeltje dat een bijzondere plaats in mijn geheugen wist te verwerven. De naam van de winkel was ik vergeten; maar inmiddels weet ik dat de eigenaar Zef Pfeifer heette. Zijn winkel stond aan de Steenweg, vanaf de Rijksweg gezien in de richting van het station, links, vlak vóór slagerij Vink.
In die tijd kocht ik nog maar weinig boeken, ook omdat mijn karige zakgeld daar niet toereikend voor was. Maar mijn vader was in mijn jonge jaren een postzegelverzameling voor mij begonnen. Vaders en zoons herkennen het vast wel: vaders die verwachten of hopen dat hun zoon hun geliefde hobby zal overnemen en als voorschot er zelf maar vast mee beginnen. Zo groeide ik op met een heel mooi postzegelalbum waarin op voorgedrukte bladzijden in zachtgroen alle ooit in Nederland uitgegeven postzegels waren voorgedrukt, met de bedoeling dat je er echte postzegels overheen plakte. Het album was uitgegeven door de AVRO, in mijn geboortejaar 1936.
Het boekwinkeltje aan de Steenweg had voorin de etalage pakketten liggen met gebruikte postzegels. Ze waren er in verschillende formaten en voor verschillende prijzen, ik meen vanaf 50 cent. Af en toe kreeg ik van mijn vader een paar kwartjes om zo’n pakketje te gaan kopen. Met kloppend hart maakten we voorzichtig het cellofaan open om de postzegels zo gaaf mogelijk te houden. Natuurlijk zaten vooral de goedkopere pakketten vol met gangbare postzegels. Die kon je hoogstens gebruiken om te ruilen of om weg te geven. Een heel enkele keer zat er een bijzondere zegel bij en dan zochten we naarstig naar de wellicht nog lege plek in het album.
Later kocht ik er weleens een boekje. Mijn eerste pocketboeken uit de Prismareeks en enkele Amerikaanse pockets met korte verhalen kwamen er vandaan. Maar dat ik het winkeltje aan de Sittardse Steenweg niet ben vergeten, komt vooral door een bijzondere gebeurtenis met een schoolkameraad. Het was een van oorsprong Rotterdamse jongen, die bij het Duitse bombardement in mei 1940 zijn beide ouders was verloren. Hij was terechtgekomen bij pleegouders in Limburg. Ik heb hem weleens thuis opgezocht. Zijn pleegouders hadden zelf geen kinderen en de sfeer in huis was ook niet erg kindvriendelijk; het zag er allemaal wat vormelijk uit. Ik had de indruk dat mijn klasgenoot zich er niet erg op zijn plek voelde. Het was overigens iemand met een heel bijzonder stel hersens. Zelf moest ik enorm blokken om een rijtje Franse woorden in mijn hoofd te krijgen. Hij daarentegen keek één keer aandachtig naar een rijtje nieuwe woorden en die had hij dan voor eeuwig paraat.
Op een dag verscheen hij niet op school. In die tijd werd dat onmiddellijk opgemerkt en de schoolleiding nam contact op met de (pleeg)ouders. Later hoorden we dat hij schoolboeken in het winkeltje aan de Steenweg te gelde had gemaakt en met de opbrengst een spoorkaartje naar Rotterdam had gekocht. Eén of twee dagen later was hij terug. De politie in zijn geboortestad had hem van de straat gevist en hem persoonlijk thuisgebracht. Ik kon me voorstellen dat hij in Rotterdam iets te zoeken had gehad. Maar er werd verder geen woord over gesproken.

Memorie 36: Taalverwarring

Een paar jaar geleden stond ik op mijn beurt te wachten in één van de mooie winkels in keuken- en restaurantartikelen die Utrecht rijk is. Het was er druk en bij de toonbank, vlakbij de ingang, was de sfeer een beetje gejaagd, zag ik op afstand. Een klant wilde een mes kopen en ik wist uit ervaring dat er vlijmscherpe keukenmessen op de toonbank lagen. Eén van de verkoopsters demonstreerde kennelijk een mes, sneed zich in een vinger en riep luid en scherp: Cut! Ze liep met een bloedende vinger langs me, vermoedelijk om een pleister te zoeken. ‘Uw Engelse uitspraak is perfect!’, zei ik tegen haar, om haar op te beuren. Maar ze reageerde niet. Toen bedacht ik me dat er taalverwarring moest zijn opgetreden. Ik had kennelijk een k voor een c aangehoord.